Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
15 juni 2020 tot en met 15 september 2020.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsverlening door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom had zien beëindigen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 augustus 2020 en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij geen middelen meer had voor zijn levensonderhoud.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. Verzoeker heeft weliswaar bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij een laag saldo heeft, maar ook dat hij maandelijks zorgtoeslag ontvangt en dat er grote stortingen van een derde op zijn rekening zijn gedaan.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarnaast is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, wat betekent dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan, maar niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.