ECLI:NL:RBMNE:2020:4074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging bijstandsverlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsverlening door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom had zien beëindigen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 augustus 2020 en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij geen middelen meer had voor zijn levensonderhoud.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. Verzoeker heeft weliswaar bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij een laag saldo heeft, maar ook dat hij maandelijks zorgtoeslag ontvangt en dat er grote stortingen van een derde op zijn rekening zijn gedaan.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarnaast is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, wat betekent dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan, maar niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3118
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van verzoeker beëindigd en ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat hij geen middelen meer heeft voor zijn levensonderhoud. Daarom heeft hij een spoedeisend belang. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker bankafschriften van zijn betaalrekening overgelegd over de periode van
15 juni 2020 tot en met 15 september 2020.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een (voldoende) spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Uit de bankafschriften blijkt weliswaar van een laag saldo, maar verzoeker ontvangt wel maandelijks zorgtoeslag. Ook zijn er grote stortingen op de rekening te zien van een derde. Verzoeker heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt van schulden of een huurachterstand. Concluderend komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat uit de door verzoeker overgelegde stukken niet blijkt dat er een onomkeerbare situatie dreigt die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
7. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.