ECLI:NL:RBMNE:2020:4073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep tegen besluit Minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 24 september 2020, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, genomen op 3 mei 2019. Op 19 juni 2020 heeft de Minister medegedeeld dat hij terugkomt op dit besluit en het intrekt. Hierna heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat zij voldoende informatie aanwezig achtte. De Minister heeft in een brief van 15 juli 2020 aangegeven dat hij de proceskosten niet wil vergoeden, omdat de verzoeker niet voldoende zou hebben aangetoond dat hij werd bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.

De rechtbank heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, wat hij heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van de verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat zij een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de Minister de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 525,- en wijst erop dat de Minister ook verplicht is het griffierecht van € 178,- te vergoeden.

De beslissing van de rechtbank is dat de Minister wordt veroordeeld tot vergoeding van € 525,- aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: M. Schilten),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 15 juli 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij vindt dat zij daarvoor over voldoende informatie beschikt.
2. Verweerder heeft op 3 mei 2019 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 19 juni 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 3 mei 2019 en dat hij dit besluit intrekt. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
3. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten vergoeden (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
4. Verweerder heeft per brief van 15 juli 2020 gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij de proceskosten van verzoeker niet wil vergoeden. Volgens verweerder heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd en aangetoond dat hij door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener wordt bijgestaan die aan de vereisten voldoet zoals vastgesteld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
5.
De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt per brief van 27 juli 2020. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van verzoeker met verwijzing naar twee uitspraken waarin zij ook als gemachtigde heeft opgetreden voldoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is. [2] Verweerder zal de proceskosten van verzoeker dus moeten vergoeden.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet vergoeden vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag vergoeden aan verzoeker.
Deze uitspraak is op 24 september 2020 gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2264.
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3547 en van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 februari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:659.