In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 24 september 2020, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, genomen op 3 mei 2019. Op 19 juni 2020 heeft de Minister medegedeeld dat hij terugkomt op dit besluit en het intrekt. Hierna heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat zij voldoende informatie aanwezig achtte. De Minister heeft in een brief van 15 juli 2020 aangegeven dat hij de proceskosten niet wil vergoeden, omdat de verzoeker niet voldoende zou hebben aangetoond dat hij werd bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.
De rechtbank heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, wat hij heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van de verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat zij een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de Minister de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 525,- en wijst erop dat de Minister ook verplicht is het griffierecht van € 178,- te vergoeden.
De beslissing van de rechtbank is dat de Minister wordt veroordeeld tot vergoeding van € 525,- aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.