ECLI:NL:RBMNE:2020:3958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/3146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor zwembadproject in Biddinghuizen en de vergewisplicht van de Gedeputeerde Staten van Flevoland

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag voor het project "Naar een toekomstbestendig zwembad De Alk in Biddinghuizen". De aanvraag werd afgewezen door de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland, die onvoldoende inzicht gaven in de totstandkoming van de rangorde van de subsidieaanvragen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 september 2020 geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank concludeert dat de Gedeputeerde Staten niet voldaan hebben aan hun vergewisplicht, zoals vastgelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de Gedeputeerde Staten onvoldoende inzicht hebben gegeven in de beoordelingssystematiek en de rangorde van de aanvragen, wat noodzakelijk is voor effectieve rechtsbescherming van de aanvragers. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Gedeputeerde Staten op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij zij de Adviescommissie om toelichting moeten vragen over de totstandkoming van de rangorde en de scores per project. Tevens wordt de Gedeputeerde Staten veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2020 in de zaak tussen

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, eiser

(gemachtigde: mr. S.E.A. Groeneveld),
en

Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Peters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiser voor het project “Naar een toekomstbestendig zwembad De Alk in Biddinghuizen” voor het Fonds Leefbaarheid Landelijk Gebied 2019 afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Verweerder heeft bij brief van 4 februari 2020 aanvullende stukken overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 2 maart 2020. Bij brief van 13 mei 2020 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift overgelegd. Met de brief van 10 juni 2020 heeft eiser een reactie op het aanvullend verweerschrift gegeven.
Op 23 juni 2020 heeft er een nadere zitting plaatsgevonden, via Skype for Business. Ook bij deze zitting waren namens eiser [A] en de gemachtigde van eiser en namens verweerder [B] en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 31 oktober 2018 een subsidieaanvraag ingediend bij verweerder voor het project “Naar een toekomstbestendig zwembad De Alk in Biddinghuizen”, voor een bedrag van € 500.000,-. Op 7 november 2018 is dit bedrag naar beneden bijgesteld naar een bedrag van € 175.000,-. De subsidie is aangevraagd in het kader van het Fonds Leefbaarheid Landelijk Gebied 2019.
2. De beoordeling van de subsidieaanvragen in het kader van het Fonds Leefbaarheid Landelijk Gebied 2019 heeft plaatsgevonden via een tender. Verweerder heeft de in het kader van de tender ingediende aanvragen om subsidie over 2019, in totaal 36 voor een bedrag van € 3.149.588,52, ter advisering voorgelegd aan de Adviescommissie van deskundigen Fonds Leefbaarheid (Adviescommissie). De leden van de Adviescommissie hebben de aanvragen afzonderlijk beoordeeld en punten gegeven. Tijdens drie vergaderingen van de Adviescommissie, op 14 november 2018, 23 november 2018 en 30 november 2018, zijn de projecten besproken. De Adviescommissie is vervolgens tot de conclusie gekomen dat projecten die 12,7 of meer punten hebben gescoord in voldoende mate scoren op de vastgestelde subsidiecriteria. De commissie heeft een rangorde vastgesteld van zestien projecten, die voldoende punten hebben gescoord. Het project van eiser is gewaardeerd met 12,71 punten en staat daarmee op de rangorde van projecten van de commissie. Deze rangorde, de lijst van projecten, heeft de Adviescommissie overgelegd aan verweerder.
Bestreden besluitvorming
3. Verweerder heeft het beschikbare subsidieplafond van € 1.025.000,- verdeeld over de projecten die staan vermeld in de rangorde, op volgorde van het totale aantal behaalde punten dat door de Adviescommissie per project is toegekend. Bij het primaire besluit is de aanvraag van eiser afgewezen, omdat door het toewijzen van de aanvraag voor het project van eiser het beschikbare subsidieplafond wordt overschreden. Het aangevraagde subsidiebedrag voor het project van eiser was namelijk niet meer in zijn geheel beschikbaar. Bij het bestreden besluit is deze afwijzing gehandhaafd.
Standpunten partijen
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat geen inzage wordt gegeven in de documenten van andere subsidieaanvragers die zijn opgenomen in de rangorde. Eiser is om die reden niet in staat gronden aan te voeren tegen de totstandkoming van die rangorde. Verder voert eiser aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de Adviescommissie de wijze van totstandkoming van de puntentoekenning niet inzichtelijk heeft gemaakt. Ook voert eiser aan dat de puntentoekenning voor het project van eiser te laag is. Verweerder had bovendien een generieke korting moeten toepassen. Tot slot voert eiser aan dat de subsidie gedeeltelijk had kunnen worden toegewezen op grond van artikel 7 van de Nadere Regels bij de Algemene Subsidieverordening Flevoland (Nadere Regels), waarover ten onrechte geen overleg is gevoerd met eiser.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het overleggen van de rangorde en het verslag van de Adviescommissie tijdens de bezwaarprocedure voldoende inzicht is gegeven in de totstandkoming van de rangorde. Volgens verweerder is inzage in de andere aanvragen niet nodig omdat de Nadere Regels een duidelijke en uitgebreide beoordelingssystematiek bevatten en de beoordeling van de aanvraag van eiser op zichzelf staat. Verder stelt verweerder dat hij wel aan zijn vergewisplicht heeft voldaan omdat verweerder heeft geconstateerd dat de beoordelingssystematiek door de Adviescommissie op de juiste manier is toegepast. De puntentelling is op de juiste manier toegekend. Daarnaast was het volgens verweerder niet mogelijk om een generieke korting toe te passen omdat dan elk project een korting van 23% zou krijgen en daardoor projecten niet gerealiseerd konden worden. Een gedeeltelijke toekenning van de subsidie voor het project van eiser zou niet kunnen omdat daarmee het project niet gerealiseerd zou kunnen worden.
6. Ter zitting is gebleken dat verweerder de onderliggende stukken van de subsidieaanvragen van de hoger gewaardeerde projecten niet in de bezwaarprocedure heeft ingebracht. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft na de zitting van 24 januari 2020 alsnog stukken ingebracht. De rechtbank zal om die reden beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank stelt vast dat in dat verband de belangrijkste vragen die moeten worden beantwoord zijn of verweerder in beroep alsnog voldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de rangorde en of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht op grond van artikel 3:9 van de Awb.
Inzicht in totstandkoming rangorde en vergewisplicht
8. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 juli 2015 [1] heeft betrekking op de verdelingssystematiek van een tender, die inhoudt dat subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt waarna positief beoordeelde aanvragen worden gehonoreerd in de volgorde van de rangorde totdat het subsidieplafond is bereikt, zoals ook in de onderhavige situatie aan de orde. Uit oogpunt van effectieve rechtsbescherming is het volgens de ABRvS van belang dat een aanvrager, die een aanvraag heeft ingediend die op zich positief wordt beoordeeld, maar niet wordt gehonoreerd omdat deze te laag is geplaatst in de rangorde en het subsidieplafond is bereikt, zich niet alleen moet kunnen verdedigen tegen de beoordeling van de eigen aanvraag, maar ook tegen de rangorde als zodanig en de totstandkoming daarvan. Daarvoor is het nodig dat inzicht wordt verschaft in de totstandkoming van de rangschikking van de aanvragen. De motivering van de afwijzing van de eigen aanvraag moet ook inzicht verschaffen in de beoordelingen van de aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd. Verder volgt uit de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 14 juni 2017 [2] dat in het geval verweerder zijn besluit baseert op een advies van een adviseur, verweerder op grond van artikel 3:9 van de Awb zich ervan gewist dat het advies inhoudelijk toereikend is onderbouwd. Met een scoreformulier, zonder uitsplitsing in de naar individuele leden van de adviescommissie gegeven punten en zonder toelichting, wordt onvoldoende inzicht gegeven in de totstandkoming van de puntentelling. Het advies is in dat geval ontoereikend onderbouwd, waardoor verweerder in dat geval niet voldoet aan de vergewisplicht.
9. In beroep heeft verweerder de aanvragen, de adviezen van de Adviescommissie en de beslissingen op de aanvragen van de projecten, die hoger zijn geëindigd in de rangorde dan eisers project, overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee nog altijd onvoldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de rangorde van de projecten, de totstandkoming van de score van het aantal punten van het project van eiser, alsmede de totstandkoming van de hoger op de ranglijst geplaatste projecten dan eiser. De ingebrachte adviezen van de Adviescommissie bevatten slechts een toelichting op de gehanteerde werkwijze van de commissie en bevatten een tabel met het per project behaalde aantal punten en de maximum per criterium te behalen aantal punten. In de adviezen wordt niet gemotiveerd om welke reden een project een bepaald aantal punten per criterium toegekend heeft gekregen. Daarmee is de totstandkoming van het aantal behaalde punten per project, en de bepaling van rangorde van de projecten, naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt door verweerder. Er wordt niet voldaan aan het geven van inzicht dat nodig is voor een effectieve rechtsbescherming, zoals geoordeeld door de ABRvS in uitspraak van 15 juli 2015. Dat er volgens verweerder voor is gekozen om geen verslag te maken van de overleggen met de Adviescommissie, omdat er in het verleden naar aanleiding van de verslaglegging vervelende incidenten richting de individuele leden hebben plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband merkt de rechtbank op dat het geven van dit inzicht niet meebrengt dat deze informatie uitgesplitst dient te worden naar te herleiden individuele leden. Dit inzicht kan naar het oordeel van de rechtbank ook geanonimiseerd worden gegeven. De rechtbank concludeert bovendien dat de adviezen geen inzicht bevatten in de afwegingen die de Adviescommissie heeft gemaakt, zodat verweerder tekort is geschoten in de vergewisplicht zoals weergegeven in de voornoemde uitspraak van het CBB. Verweerder heeft namelijk, anders dan hij stelt, niet kunnen vaststellen of de Adviescommissie de beoordelingssystematiek juist heeft toegepast.
Conclusie
10. Gelet op wat hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en een onvoldoende motivering. Er is sprake van strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De andere beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd behoeven daarom geen bespreking.
11. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat niet inzichtelijk is geworden hoe de rangorde tot stand is gekomen. Dit inzicht is nodig om de vraag te beantwoorden of de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het voor herstel van het gebrek benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet de Adviescommissie om een toelichting worden gevraagd over de totstandkoming van de rangorde en per project die is opgenomen in de rangorde moeten aangeven hoe de score tot stand is gekomen. Ook ligt het op de weg van verweerder om, in overleg met eiser, te onderzoeken of het mogelijk is om een gedeelte van het gevraagde subsidiebedrag toe te kennen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is op 15 september 2020 gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.