ECLI:NL:RBMNE:2020:3864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
C/16/506641 / HA RK 20-198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 11 september 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een wrakingsverzoek behandeld van een verzoekster tegen mr. H.B.W. Beekman, de behandelend rechter in haar strafzaken. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de verzoekster zich niet gehoord voelde en dat de rechter onvoldoende informatie had ontvangen voorafgaand aan de beslissing om de voorlopige hechtenis niet te schorsen. Verzoekster voelde zich misleid door de communicatie tussen de rechter en haar advocaat en was teleurgesteld over de uitkomst van de zitting op 29 juli 2020, waar haar verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 28 augustus 2020 heeft verzoekster haar gevoelens van onvrede en onrechtvaardigheid verder toegelicht, waarbij ze aangaf dat ze zich niet gezien voelde en dat haar woorden verkeerd werden geïnterpreteerd.

De gewraakte rechter, mr. H.B.W. Beekman, heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij de procedure correct heeft gevolgd en dat hij alle betrokkenen de gelegenheid heeft gegeven om hun standpunten naar voren te brengen. Hij heeft zijn beslissing gemotiveerd en betwist dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens de procedure en de argumenten van beide partijen beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor wraking, zoals vastgelegd in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De kamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter om de voorlopige hechtenis niet te schorsen op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. Ook de motivering van de beslissing kan niet als basis voor wraking dienen, tenzij er sprake is van objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid, wat in dit geval niet is aangetoond. De wrakingskamer heeft de verzoekster en de gewraakte rechter in hun standpunten gehoord en heeft besloten dat de procedure met de bijbehorende parketnummers voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/506641 / HA RK 20-198
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 11 september 2020
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.
Hierbij is belanghebbende:
Het Openbaar Ministerie (OM) vertegenwoordigd door officier van justitie mr. C.C. van Ravenhorst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter van de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Lelystad op 29 juli 2020, met daarin het wrakingsverzoek van verzoekster
  • de reactie op het wrakingsverzoek van de gewraakte rechter van 3 augustus 2020
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de wrakingskamer van 11 augustus 2020 waarin is besloten de mondelinge behandeling aan te houden in verband met de afwezigheid van verzoekster
  • de aanvullende schriftelijke reactie van verzoekster van 24 augustus 2020, bestaande uit twee delen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 augustus 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Daarbij is verschenen verzoekster. De rechter heeft de wrakingskamer in zijn reactie op het wrakingsverzoek laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H.B.W. Beekman als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met de parketnummers 16/167069-20, 16/199931-18, 16/077889-20, 16/123765-20 en 16/186652-20. In deze zaken zijn verzoekster verdenking van het overtreden van gedragsaanwijzingen en belaging ten laste gelegd.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Voorafgaand aan de terechtzitting ging verzoekster ervan uit dat zij zou worden vrijgelaten uit de voorlopige hechtenis. Toen tijdens de terechtzitting bleek dat de voorlopige hechtenis niet zou worden geschorst, voelde verzoekster zich erin geluisd en teleurgesteld. Verzoekster heeft de rechter onvoldoende informatie kunnen geven voorafgaand aan zijn beslissing. De mailwisseling tussen de rechter en de advocaat van verzoekster is misleidend omdat verzoekster dit niet heeft gelezen en niet heeft kunnen bespreken met haar advocaat.
Omdat de rechter de voorlopige hechtenis niet heeft geschorst, heeft verzoekster de rechter gewraakt.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft verzoekster haar wrakingsverzoek als volgt nader toegelicht. Verzoekster ervaart de situatie waarin zij terecht is gekomen als een trein die maar doordendert en waarop zij de grip heeft verloren. Wraking was de enige manier om aan deze situatie een halt toe te roepen. Verzoekster is geschrokken van de wijze waarop er met haar omgesprongen wordt. Ze voelt zich als mens niet gezien en heeft de ervaring dat alles wat ze zegt verkeerd wordt geïnterpreteerd en tegen haar gebruikt wordt. Verzoekster hoopt op begrip van de wrakingskamer.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij hoor en wederhoor heeft toegepast door alle aanwezigen aan het woord te laten, voordat hij tot zijn beslissing is gekomen om de voorlopige hechtenis niet te schorsen. Bovendien heeft hij die beslissing gemotiveerd gegeven.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Het wrakingsverzoek komt er in de kern op neer dat verzoekster het niet eens is met de beslissing van de rechter om haar verzoek om voorlopige hechtenis te schorsen, af te wijzen.
3.4.
Op zichzelf beschouwd kan een rechterlijke beslissing geen grond vormen voor wraking, omdat wraking niet als een verkapt rechtsmiddel kan worden ingezet. Ook de motivering van de beslissing, of het ontbreken daarvan, kan geen grond voor wraking vormen. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat van een dergelijke motivering sprake is, is niet aangevoerd en blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting.
3.5.
Wat betreft de emailwisseling die tussen de rechter en de advocaat van verzoekster voorafgaande aan de zitting heeft plaatsgevonden blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat die tijdens de zitting is besproken. Het ongenoegen van verzoekster dat zij deze emailwisseling niet vooraf met haar advocaat heeft besproken, heeft geen betrekking op de vraag of er sprake is van vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. Voor zover verzoekster daarmee wil zeggen dat zij onvoldoende haar belang om in vrijheid te worden gesteld naar voren heeft kunnen brengen, blijkt dat niet uit het dossier. In het proces-verbaal van de zitting is zowel het standpunt van verzoekster als haar advocaat op de zitting weergegeven en de advocaat heeft ook in de emailwisseling redenen genoemd waarom verzoekster in vrijheid zou moeten worden gesteld.
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met de gevoegde parketnummers 16/167069-20, 16/199931-18, 16/077889-20, 16/123765-20 en 16/186652-20 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. J.F. Haeck en mr. D.J. van Maanen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
griffier wegens afwezigheid van de voorzitter
wordt deze beslissing getekend door de oudste rechter
De griffier is buiten staat te tekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.