ECLI:NL:RBMNE:2020:3838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 663
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en zorgvuldigheid van medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiseres, die op 18-jarige leeftijd een aanvraag deed, had eerder een Wajong-uitkering aangevraagd die in 2013 was afgewezen omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres in 2019 werd gezien als een verzoek om herziening van het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische rapportages zorgvuldig hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Eiseres voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was en dat haar beperkingen als gevolg van autisme en andere gezondheidsklachten niet goed waren ingeschat. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) afgewezen omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.
Bij besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om uitspraak te doen zonder dat zij gehoord zijn op een zitting. De rechtbank heeft bepaald dat de zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 20 mei 2020 gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is 18 jaar geworden op [datum] 2001. Bij besluit van 1 november 2013 heeft verweerder een eerdere aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Op 4 februari 2019 heeft eiseres opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze vraag aangemerkt als een verzoek om het besluit van 1 november 2013 te herzien. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres nog steeds voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is (4,72%). Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rapportage van revalidatiearts [A] (ongedateerd) niet althans niet voldoende in hun oordeelsvorming hebben betrokken. Verder hebben de verzekeringsartsen ten onrechte niet in hun oordeelsvorming betrokken dat uit de brief van GZ-psycholoog [B] van 25 januari 2019 blijkt dat eiseres EMDR nodig heeft in verband met een trauma dat zij voor haar 18e verjaardag heeft opgelopen. Ten slotte voert eisers hiertoe aan dat verweerder ten onrechte een diagnostisch verslag van [B] (hierna: [B] ) van 17 januari 2020 niet heeft meegewogen in de beoordeling.
5.1.
De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben beiden dossierstudie verricht. Verder heeft de primaire verzekeringsarts eiseres gezien op het spreekuur en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar gezien op de hoorzitting en tijdens het daarop aansluitende medische onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft de beschikbare informatie van de behandelende sector bij de beoordeling betrokken, waaronder de ongedateerde informatie van revalidatiearts [A] waar eiseres op duidt. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelende sector bij de beoordeling meegewogen, waaronder de informatie van klinisch psycholoog/autisme specialist [B] van 25 januari 2019.
5.2.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank het niet eens met de stelling van eiseres dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat de verzekeringsartsen de medische informatie van revalidatiearts [A] (ongedateerd) en GZ-psycholoog [B] van
25 januari 2019 niet of niet voldoende zouden hebben meegewogen in hun oordeelsvorming.
5.3.
De rechtbank vindt dat verweerder op een ander punt wel onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiseres heeft op 19 maart 2020 een verslag overgelegd van het diagnostisch onderzoek van [B] (datum verslag 17 januari 2019, adviesgesprek 22 januari 2019). Verweerder heeft daarop in zijn brief van 19 mei 2020 gereageerd en verwoord dat hij dit stuk niet aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorgelegd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres zelf heeft onderzocht op 19 maart 2019 (rechtbank: bedoeld zal zijn
19 december 2019). Verweerder ziet er daarom geen meerwaarde in om deze informatie aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor te leggen. Verweerder heeft nagelaten dit verslag van [B] aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor te leggen, terwijl dit volgens de rechtbank wel had gemoeten. Het is immers aan een medische deskundige om dit medische stuk te beoordelen en hier conclusies aan te verbinden. Dit betekent dat aan het bestreden besluit in zoverre een zorgvuldigheidsgebrek kleeft, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
5.4.
De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek aan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Eiseres heeft met het hiervoor genoemde diagnostisch verslag van 17/22 januari 2019 van [B] namelijk geen medische informatie ingebracht die nog niet bekend was uit de rapportage van [B] van 25 januari 2019. Dit laatste rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel meegewogen in zijn beoordeling, zoals blijkt uit de rapportage van 20 december 2019. In beide medische stukken van [B] staat dat bij eiseres de diagnose autisme wordt gesteld en dat wordt geadviseerd EMDR te volgen bij een practitioner die verstand van autisme heeft.
Inhoudelijke beoordeling
6.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van herzieningsverzoeken [1] . Een aanvraag voor een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere beslissing over die uitkering, moet naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb) of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
6.2.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de datum in het verleden waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had, is de aanvrager op grond van artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen.
6.3.
Als sprake is van een nieuwe aanvraag, dan zal de betrokkene feiten of omstandigheden moeten aandragen die deze aanvraag ondersteunen.
6.4.
Is sprake van een aanvraag waarbij - ook - voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van een eerder besluit, dan moet de aanvrager feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn.
Medische beoordeling
7.1.
Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen als gevolg van de gestelde diagnose autisme spectrum stoornis (ASS) heeft onderschat. Eiseres is extreem gevoelig voor prikkels. Hiervan was ook al sprake toen zij 18 jaar oud was. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar beperkingen als gevolg van rugklachten en heupdysplasie heeft onderschat.
7.2.
De primaire verzekeringsarts heeft op 9 mei 2019 gerapporteerd dat voor de 17e/18e verjaardag van eiseres met betrekking tot de fysieke beperkingen dezelfde beperkingen worden gehanteerd als in 2013. Gezien de nieuwe diagnose is duidelijk geworden dat er ook enige beperkingen waren op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. De primaire verzekeringsarts heeft de FML van mei 2019 daarop aangepast. Er wordt van uitgegaan dat op haar 17e/18e jaar ook sprake was van beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren: niet te veel prikkels, relatief rustige werkomgeving en niet intensief samenwerken.
Bij het vaststellen van de belastbaarheid in het kader van de Wajong-aanvraag is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uitgegaan van de beoordeling in 2013 (het 30e jaar). Hieraan zijn beperkingen in verband met autisme toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 19 december 2019 geconcludeerd dat er geen reden is om de FML van
9 mei 2019 aan te passen. Het toestandsbeeld per de datum van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts (9 mei 2019) is in essentie hetzelfde is als per de datum van het onderzoek in bezwaar op 19 december 2019. De datum in geding ligt echter op 18-jarige leeftijd van eiseres ( [datum] 1983) en op 30-jarige leeftijd van eiseres na het staken van haar studie in 2013. In 2013 heeft de eerste Wajong-beoordeling plaatsgevonden, waarbij fysieke beperkingen zijn aangenomen. Eiseres heeft toen geen melding gemaakt van enige psychische klachten. In 2019 heeft eiseres opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd, omdat naast de fysieke klachten ook sprake blijkt te zijn van autisme. Uit meegezonden medische informatie blijkt dat eisers in 2014 ook al behandeling heeft gehad in verband met psychische klachten die achteraf kunnen passen bij de later gestelde diagnose autisme. Autisme is een ontwikkelingsstoornis zodat eiseres dit ook al vóór haar 18e levensjaar had. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarom sprake van terugkomen op de eerdere beoordeling. Op grond van de kenmerken van autisme blijkt eiseres vooral problemen te hebben met prikkelverwerking. Toch bleek ze in staat om fulltime opleidingen te volgen en had ze destijds ook enige sociale contacten. Het feit dat de diagnose zo laat is gesteld en door een eerdere psychiater niet als zodanig is geduid, maakt dat er vooral rekening moet worden gehouden met de prikkelgevoeligheid en het sociaal functioneren als intensief samenwerken. Deze beperkingen zijn dan ook opgenomen in de FML van
9 mei 2019.
Verder zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende beperkingen opgenomen ten aanzien van de belasting van de rug omdat in 2013 al rekening is gehouden met de scoliose en heupdysplasie van eiseres.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 1 november 2013. Verweerder heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal worden getoetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om dit besluit te herzien.
7.4.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om het besluit van 1 november 2013 te herzien. Eiser heeft niet onderbouwd tot het aannemen van welke aanvullende beperkingen de medische informatie van revalidatiearts [A] (ongedateerd) en GZ-psycholoog [B] van 25 januari 2019 zou moeten leiden.
De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dezelfde fysieke beperkingen aangenomen als bij de Wajong-beoordeling in 2013. Verder hebben zij, gelet op de nieuwe diagnose autisme, ook beperkingen aangenomen op psychisch vlak. Deze fysieke en psychische beperkingen zijn vastgesteld in de FML van 9 mei 2019. Het gaat om beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
De rechtbank kan deze redenering van de verzekeringsartsen goed volgen en ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling. De door eiseres in beroep ingebrachte medische informatie levert geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen.
Arbeidskundige beoordeling
8.1.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de drie geduide functies niet passend zijn omdat haar belastbaarheid in die functies wordt overschreden.
Eiseres kan de functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 315130) niet verrichten omdat zij door overprikkeling niet achter een computerscherm kan zitten. Zij ervaart in deze functie te veel prikkels door collega’s die geluid maken. Verder wordt functieonderdeel 2.9 in deze functie overschreden omdat deze functie interactie met andere collega’s vereist.
In de geduide functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) wordt functieonderdeel 1.9.10 overschreden omdat eiseres in deze functie te veel prikkels ervaart door de machines in de fabriekshal waar zij moet werken en door de aanwezigheid van collega’s.
Ten slotte kan eiseres de functie van administratief medewerker (SBC-code 315090) niet verrichten omdat zij niet achter een computerscherm kan zitten en zij in deze functie werkzaam moet zijn in een ruimte die zij moet delen met collega’s. Functieonderdeel 2.9 wordt ook in deze functie overschreden omdat er interactie met collega’s en overleg met een procesbegeleider, arbeidsdeskundige, verzekeringsarts en re-integratiebegeleider plaats moet vinden.
8.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij niet in staat is tot het vervullen van de drie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 januari 2020 gemotiveerd dat de functies van, kort gezegd, archiefmedewerker (SBC-code 315130), machinebediende (SBC-code 271093) en administratief medewerker (SBC-code 315090) in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals vastgesteld in de FML van 9 mei 2019. De arbeidskundige heeft in dit rapport toegelicht waarom de functies passend zijn op de punten waarop een signalering naar voren is gekomen.
Overprikkeling
Ten aanzien van alle drie de geduide functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van eiseres op item 1.9.10 niet wordt overschreden. Dit item houdt in dat eiseres is aangewezen op een werkplek met niet te veel prikkels en op een relatief rustige werkomgeving.
Zo heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in de functie van archiefmedewerker (SBC-code 315130) wordt gewerkt in een goed geoutilleerde archiefruimte van een pensioeninstelling, zodat wordt voldaan aan deze voorwaarde.
Met betrekking tot de functie machinebediende (SBC-code 271093) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat uit informatie van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat wordt gewerkt in een afgescheiden deel van de productieafdeling met drie tot vier collega’s. Soms is er enige tijd omgevingsgeluid te horen uit de fabriekshal. Op die momenten kan nog zonder stemverheffing met elkaar worden gesproken. Hiermee wordt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldaan aan de bij item 1.9.10 gestelde voorwaarde.
Ten aanzien van de functie van administratief medewerker (SBC-code 315090) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de werkzaamheden worden verricht in een goede en ergonomisch verantwoorde kantooromgeving. Er wordt met meerdere collega’s gewerkt in deze ruimte. Voor zover dit als storend (prikkelend) wordt ervaren kan de werkplek eenvoudig worden afgeschermd met verplaatsbare wandjes. Hiermee worden akoestische en visuele prikkels beperkt. Er wordt dan, door inzet van deze eenvoudige van een werkgever te vergen voorziening, aan de gestelde voorwaarde voldaan.
Samenwerken
In de FML van 9 mei 2019 staat onder item 2.9.1. als beperking opgenomen: samenwerken, kan met anderen werken, maar met een eigen van te voren afgebakende deeltaak. Als toelichting wordt in de FML gegeven: niet intensief samenwerken.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de functie van archiefmedewerker (SBC-code 315130) ook op punt 2.9.1 geschikt is: er is sprake van afstemmen en overleggen met collega’s. Van een intensieve samenwerking is geen sprake. Er ontstaat hier dan ook geen knelpunt.
De resultaat functiebeoordeling AO-criterium Wet Wajong van 8 januari 2020 vermeldt ten aanzien van de functie administratief medewerker (SBC-code 315090) onder item 2.9 als kenmerkende belasting: samenwerken met eigen afgebakende deeltaak, namelijk met collega’s onderling, maar ook overleg met procesbegeleider, arbeidsdeskundige, verzekeringsarts en re-integratiebegeleider. Uit de functieomschrijving blijkt dat ook in deze functie geen sprake is van intensieve samenwerking.
Computergebruik
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat eiseres de functies van archiefmedewerker (SBC-code 315130) en administratief medewerker (SBC-code 315090) niet kan uitoefenen omdat zij niet achter een computerscherm kan zitten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze functies geschikt geacht in overeenstemming met de belastbaarheid van eiseres, zoals opgenomen in de FML van
9 mei 2019. In deze FML heeft de primaire verzekeringsarts geen beperking opgenomen die inhoudt dat eiseres niet achter een computerscherm kan zitten.
8.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de geduide functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 4,72%. Gelet hierop heeft verweerder terecht de aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. De rechtbank heeft hiervoor onder 5.3. overwogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen. Gelet hierop, draagt de rechtbank verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift
met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de door eiseres gemaakte proceskosten in de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2020 gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.