ECLI:NL:RBMNE:2020:3748

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
16.045860.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.M. Loots
  • A.M.M.E. Doekes - Beijnes
  • P.K. Oosterling - van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een mes, vrijspraak voor poging tot moord

Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 februari 2020 in Hilversum zijn ex-vrouw heeft aangevallen met een mes, waarbij hij haar meermalen met een deel van het mes tegen haar hoofd en lichaam heeft geslagen en geschopt. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord en poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangeefster. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangeefster betekende. De rechtbank hield rekening met de impact van het geweld op de aangeefster, die blijvende littekens en psychische klachten had opgelopen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 43.950,00 had gevorderd, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat er wel sprake was van een verhoogd recidiverisico, wat aanleiding gaf tot de oplegging van bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.045860.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon of verblijfplaats,
thans gedetineerd in [naam gevangenis] te [plaatsnaam 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 juni 2020 en 21 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Barneveld, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat, mr. C.H. Dijkstra, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
primair
op 19 februari 2020 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade te doden door meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd te steken, en/of tegen haar hoofd en/of haar lichaam te slaan en/of te schoppen;
subsidiair
op 19 februari 2020 in Hilversum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe heeft gebracht, door meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd te steken, en/of tegen haar hoofd en/of lichaam te slaan en/of te schoppen;
meer subsidiair
op 19 februari 2020 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd te steken, en/of tegen haar hoofd en/of haar lichaam te slaan en/of te schoppen;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir. De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij acht het meer subsidiaire tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft op 19 februari 2020 bij de politie aangifte gedaan en op 20 februari 2020 een aanvullende verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan
opgemaakte proces-verbaal van aangifte en proces-verbaal van verhoor aangever,onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [plaatsnaam 2]
Ik doe aangifte tegen mijn ex [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] ), geboren op [geboortedatum] 1979 geboren te [geboorteplaats] . Hij heeft mij op 17 februari 2020
(de rechtbank begrijpt: 19 februari 2020)met een mes aangevallen en gestoken. [2] [verdachte] rende op mij af en duwde tegen mij aan. Ik viel hierdoor om. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn hand vasthield. Het mes zag ik al op het moment dat hij op mij kwam afrennen. Nadat hij me geduwd had zag en voelde ik dat [verdachte] met het mes op mij begon in te steken. Hij stak eerst in mijn buik. Mijn lichaam is niet geraakt door het mes. Dit omdat mijn jas mij heeft beschermd voor verwondingen. Vervolgens heeft hij ook geprobeerd mijn keel door te snijden. Vervolgens heeft [verdachte] mij meerdere malen in mijn gezicht en andere plekken op mijn hoofd met het mes gestoken. Volgens mij heeft hij mij ook geslagen en geschopt tegen mijn hoofd. [3]
[A] , [..] , verbonden aan GGD Flevoland, heeft op 20 februari 2020 in
een letselverklaring over [slachtoffer]onder meer geschreven:
Naam: [slachtoffer]
Datum letselonderzoek: 20 februari 2020
Behandeling: hechten van de 3 wonden. Twee diepe snijwonden tot op het schedelbot, in gelaat en op achterhoofd. [4] Onderzoek: zeer veel oppervlakkige snijwonden op het hele gelaat. Ik heb ongeveer 15 snijwonden en kraswonden geteld met een lengte variërend van 1 tot 4 cm lengte. Wond achterhoofd van slaan tegen de straat van 2 cm groot. De wond ging tot in het onderhuidse vetweefsel. Kneuzing aan de schedel en de nek. Licht traumatisch hersenletsel. [5]
In de
geneeskundige verklaring over [slachtoffer]heeft [A] , arts, op 20 februari 2020 onder meer geschreven:
Littekens blijven wel zichtbaar in het gelaat, de diepere hechtwonden. [6]
In een
proces-verbaal van bevindingen hebben verbalisantenonder meer het volgende gerelateerd over het aantreffen van een mes:
Getuige [getuige] wist te vertellen dat de mishandeling plaatsvond ter hoogte van een aldaar aanwezige put. In de nabijheid van de put werd door ons een afgebroken lemmet van een mes aangetroffen. [7] Het mes is door ons inbeslaggenomen voor onderzoek. [8]
[B] , deskundige [.] bij het Nederlands Forensisch Instituut heeft in
het rapport van beschadigingsonderzoek textielvan 16 juli 2020 onder meer gerelateerd:
Samenvatting van het beschadigingsonderzoek
In de kleding van het slachtoffer zijn verscheidene beschadigingen aangetroffen. Een aantal van deze beschadigingen is veroorzaakt door een scherp voorwerp. Dit is met name duidelijk in de capuchon en de linker mouw van de jas. Bij deze beschadigingen geldt dat deze beter passen bij een snijbeweging dan bij een steekbeweging.
Lemmet van aardappelschilmesje [ [...]]
Op de punt en de gekartelde snijrand zijn vezelsporen aangetroffen. Vezels uit de referentiemonsters van de kleding zijn in preparaat gebracht om een microscopische vergelijking mogelijk te maken. De resultaten van het [.] zijn veel waarschijnlijker wanneer de kleding van het slachtoffer is beschadigd met het lemmet [ [...] ], dan wanneer de kleding is beschadigd met een willekeurig ander scherprandig voorwerp. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 augustus 2020 onder meer het volgende verklaard:
Ik ben op 19 februari 2020 naar [plaatsnaam 2] gegaan. Ik heb daar wat rondgelopen en toen zag ik haar (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )fietsen
.Op dat moment werd het zwart voor mijn ogen en voelde ik emoties zoals teleurstelling, wanhoop en verdriet. Ik heb een appelschilmesje uit mijn jas gepakt en ben vervolgens op haar afgerend. Ik wilde haar vastpakken, maar ik viel over haar heen. Toen ik opstond zag ik dat het lemmet van het mesje was afgebroken en dat ik alleen nog het plastic handvat vast had. Het klopt dat het lemmet van dit mesje later door de politie is gevonden en in beslag is genomen. Ik heb haar vervolgens geslagen met het plastic handvat in mijn hand. De wonden in haar gezicht zijn daardoor veroorzaakt. Ik weet niet hoe het kan dat het lemmet van het handvat is afgebroken, maar dit is gebeurd toen ik samen met [slachtoffer] ben gevallen. Ik heb haar ook geschopt en geslagen.
Bewijsoverwegingen
Vast te stellen feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken.
  • Op 19 februari 2020 heeft er in [plaatsnaam 2] tussen aangeefster [slachtoffer] en verdachte een incident plaatsgevonden;
  • verdachte heeft aangeefster die dag opgewacht en is met een aardappelschilmesje op aangeefster afgerend;
  • verdachte en aangeefster zijn beiden ten val gekomen;
  • het afgebroken lemmet van het aardappelschilmesje is door de politie in de nabijheid van de plaats van het delict aangetroffen. Uit het onderzoek is niet gebleken van bloedsporen op het lemmet. Uit het onderzoek is evenmin gebleken van inbeslagname van dan wel forensisch onderzoek aan het handvat;
  • verdachte heeft aangeefster meermalen geschopt en geslagen;
  • uit de letselverklaring volgt dat aangeefster drie diepe snijwonden en ongeveer 15 snij- en kraswonden in het gelaat heeft. Een aantal van deze diepere snijwonden zal als litteken in het gelaat zichtbaar blijven;
  • op de capuchon en de linkermouw van het jas van het slachtoffer zijn beschadigingen aangetroffen die passen bij een snijbeweging en zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp. Op het afgebroken lemmet zijn vezelsporen aangetroffen. Het is veel waarschijnlijker dat de kleding van het slachtoffer is beschadigd door dit lemmet, dan wanneer de kleding is beschadigd met een willekeurig ander scherprandig voorwerp.
Alternatief scenario
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 augustus 2020 verklaard dat hij met een aardappelschilmes richting aangeefster is gerend, zij vervolgens allebei zijn gevallen, het lemmet door de val is afgebroken en hij vervolgens met het handvat van het aardappelschilmesje in zijn hand aangeefster meermalen heeft geslagen en geschopt. Dit alternatieve scenario vindt ondersteuning in de bewijsmiddelen en is naar het oordeel van de rechtbank daarmee voldoende aannemelijk geworden. Immers, op de plaats delict is een afgebroken lemmet aangetroffen, terwijl op dit lemmet geen bloed, maar wel vezelsporen zijn aangetroffen. Indien de verwondingen in het gelaat van aangeefster door het lemmet zouden zijn veroorzaakt, zou er logischerwijs ook bloed op het lemmet aangetroffen moeten zijn. Daarvan is niet gebleken. De vezelsporen zijn afkomstig van de kleding van het slachtoffer. Deze kleding is beschadigd. Deze beschadigingen passen beter bij snijbewegingen dan bij steekbewegingen. Tot slot vindt het alternatieve scenario steun in de letselverklaring, nu daaruit blijkt dat vooral sprake is van oppervlakkige snijwonden op het gehele gelaat en niet van steekwonden.
De rechtbank houdt het er daarom voor dat verdachte met een mes op aangeefster is afgerend. Vervolgens is het tot een fysieke confrontatie gekomen, waarbij verdachte met het mes een of meerdere snijdende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van aangeefster heeft gemaakt en verdachte en aangeefster zijn gevallen. Tijdens deze val is het lemmet afgebroken. Verdachte heeft aangeefster vervolgens geslagen en geschopt, terwijl hij het handvat van dat mes nog in zijn hand had. Dit handvat had kennelijk scherpe randen, gelet op de verwondingen bij het slachtoffer.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – met zijn handelen opzet had op de dood van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangeefster.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste is gelegd de dood van aangeefster – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes een of meerdere snijbewegingen in de richting van het bovenlichaam van aangeefster gemaakt, ter hoogte van de capuchon en de linkermouw van de jas van het slachtoffer. De steller van de tenlastelegging heeft verdachte echter niet verweten snijdende bewegingen te hebben gemaakt richting het slachtoffer, maar te hebben gestoken met een mes. Dit steken met een mes kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Voor zover onder steken ook moet worden beschouwd het maken van snijdende bewegingen overweegt de rechtbank dat het maken van snijdende bewegingen in de richting van het bovenlichaam weliswaar gevaar kan opleveren, maar geen aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster. Bij een snijdende beweging met een mes is – naar algemene ervaringsregels – de kans niet aanmerkelijk te noemen dat er diepe structuren of vitale lichaamsdelen geraakt worden. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat niet vastgesteld kan worden hoeveel bewegingen verdachte heeft gemaakt en met welke kracht verdachte deze beweging(en) heeft gemaakt. Bovendien droeg aangeefster die bewuste dag een winterjas en een trui.
De rechtbank overweegt verder dat het handvat niet is gevonden. Er heeft dus geen (forensisch) onderzoek aan het handvat plaats kunnen vinden. Door het ontbreken van informatie over dit afgebroken handvat, zoals afmetingen en exacte vormgeving, kan niet worden vastgesteld dat het daarmee op deze wijze slaan een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster oplevert. De omschrijving van het letsel in de letselverklaring biedt voor deze conclusie evenmin houvast, omdat voornamelijk oppervlakkige snijwonden van 2 tot 7 mm door de forensisch arts zijn waargenomen. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had om aangeefster van het leven te beroven, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde
Zwaar lichamelijk letsel
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de letselverklaring van 20 februari 2020 is gebleken dat in ieder geval twee diepere snijwonden gehecht moesten worden en medisch ingrijpen aldus noodzakelijk was. Daarnaast is volgens de forensisch arts sprake van blijvend zichtbare littekens in het gelaat van aangeefster, hetgeen aangeefster ter zitting ook heeft bevestigd. Een wond met een lengte van enkele centimeters, welke zal resulteren in een blijvend ontsierend litteken in het aangezicht, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf reeds als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn gedragingen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Verdachte heeft immers meermalen met een afgebroken, scherp handvat van een aardappelschilmes tegen het hoofd van aangeefster geslagen. Naar haar uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze gedragingen niet anders worden opgevat dan als zodanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte op 19 februari 2020 in [plaatsnaam 2] aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 februari 2020 te [plaatsnaam 2] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het gelaat, heeft toegebracht door [slachtoffer] meermalen met een deel van een mes tegen haar hoofd en haar lichaam te slaan en te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
z
ware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van 14 mei 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog J. Yntema, volgt niet dat de bewezen geachte feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.
7.1
OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de raadsvrouw enkel het meer subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Hij heeft in het bestek van een sterk getroebleerde relatie met zijn ex-partner haar opgewacht en aangevallen met een mes. Het lemmet van dit mes is tijdens de val afgebroken. Verdachte heeft aangeefster vervolgens verwond, door haar met een afgebroken, scherp handvat van een aardappelschilmes meerdere malen te slaan tegen het hoofd en door haar te schoppen. Met zijn agressieve en ongeremde optreden heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dit feit heeft zich voltrokken in het kader van een relatie tussen twee ex-partners en waarbij verdachte en aangeefster tevens samen twee kinderen hebben gekregen. De impact van het handelen van verdachte blijkt onder andere uit het door het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht ter terechtzitting van 21 augustus 2020 en de toelichting op de door aangeefster gevorderde immateriële schadevergoeding. Naast de blijvende littekens kampt aangeefster ook met psychische klachten – PTSS – in verband waarmee zij in behandeling is bij een psycholoog. Dit strafbare feit zorgt daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op een openbare weg in een woonwijk, waardoor veel getuigen het incident hebben waargenomen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 april 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit de Pro Justitia rapportage van 14 mei 2020 blijkt onder meer dat verdachte in de aanloop naar het tenlastegelegde feit last had van depressiviteit. Verdachte kampte door de relatiebreuk met gevoelens van wanhoop en machteloosheid en blowde mogelijk daardoor meer. Mede vanuit zijn zwakbegaafdheid is verdachte niet in staat om oorzaak-gevolgrelaties goed te overzien, waardoor hij impulsiever kan reageren en moeite heeft met het reguleren van zijn emoties. Dit in combinatie met verdachtes narcistisch-afhankelijke trekken, hebben ervoor gezorgd dat verdachte primitief op afwijzing en krenking heeft gereageerd. De deskundige adviseert de rechtbank om die reden het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en concludeert dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De deskundige heeft daarnaast geadviseerd, gelet op de stoornis en het enigszins verhoogde recidiverisico, verdachte poliklinisch te laten behandelen om de kans op toekomstig (relationeel) geweld te verkleinen. De behandeling zou volgens de deskundige plaats kunnen vinden in de vorm van een ambulante behandeling en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 16 juni 2020. De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod, locatieverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat de in de organisatie van de Rechtspraak door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden geldt. De rechtbank weegt onder andere als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte het slachtoffer meermalen heeft geslagen met een afgebroken, scherp handvat van een aardappelschilmes en het brute geweld heeft plaatsgevonden richting de ex-partner van verdachte, terwijl dit alles heeft plaatsgevonden voor de woning van het slachtoffer. Daarbij komt dat het incident is voorafgegaan door een reeks andere incidenten tussen de twee ex-partners en verdachte zich daarbij niet van zijn beste kant heeft laten zien. Bovendien is het niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer geen verdergaand (dodelijk) letsel heeft opgelopen, maar voornamelijk door de omstandigheid dat het lemmet van het aardappelschilmes na de val met het slachtoffer is afgebroken. Bovendien is het geweld alleen gestopt door oplettende omwonenden en niet omdat verdachte tot inkeer kwam.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank zal hiervan drie maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals hierna te vermelden. De rechtbank acht de oplegging daarvan noodzakelijk om het recidiverisico op geweld, al dan niet tussen aangeefster en verdachte, in te perken. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte en aangeefster samen twee kinderen hebben gekregen en het om die reden niet ondenkbaar is dat verdachte in de toekomst in een vergelijkbare situatie terecht kan komen. Voor hem zal het voorwaardelijk strafdeel wellicht reden zijn voor een andere reactie te kiezen. Begeleiding door de reclassering en behandeling dragen daar hopelijk ook aan bij.
De op te leggen maatregel
Doordat in de Pro Justitia-rapportage van 14 mei 2020 het recidiverisico als enigszins verhoogd wordt ingeschat en het strafbare feit gepleegd is in een reeks van eerdere incidenten tussen verdachte en aangeefster, moet er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit jegens zijn ex-partner zal plegen. De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
- zich niet ophoudt aan de [adres] , [postcode] te [plaatsnaam 2] ;
- op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per geval vervangende hechtenis voor één week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting voldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen om het door de officier van justitie gevorderde bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te kunnen rechtvaardigen. Doordat verdachte met een afgebroken en scherp handvat van een mes [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, heeft hij zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken rapport van 14 mei 2020, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] . Hierbij betrekt de rechtbank in het bijzonder de overweging van de GZ-psycholoog in het hierboven genoemde rapport van 14 mei 2020 dat het recidiverisico enigszins verhoogd wordt ingeschat. Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 43.950,00. Dit bedrag bestaat uit € 18.950,00 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding slechts ten dele kan worden toegewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De kleding, het forfaitair bedrag, het eigen risico en telefoon
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft ten aanzien van het gevorderde bedrag van de kleding betoogd dat deze gematigd dient te worden. Ten aanzien van het gevorderde forfaitaire bedrag heeft de raadsvrouw betoogd dat de telefoonkosten onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank acht de vier gevorderde schadeposten echter voldoende onderbouwd. De rechtbank acht de gevorderde schadebedragen tevens redelijk. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van €1064,17.
Reiskosten
De reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de medische behandelingen (het ontslag uit het ziekenhuis) betreffen kosten ter beperking of voorkoming van (verdere) schade (artikel 6:92 lid 2 onder a BW). De reiskosten naar de advocaat en de rechtbank is geen rechtstreekse materiële schade en betreft ook geen kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade (Hoge Raad 18 december 2018 ECLI:NL:HR:2018:2338). De rechtbank zal de gemaakte reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het gesprek met de officier van justitie wel toewijzen. De rechtbank schat de gevorderde reiskosten op een bedrag van € 15,40 en zal deze toewijzen. De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten afwijzen. De benadeelde partij wordt in de gevorderde toekomstige reiskosten niet-ontvankelijk verklaard.
Studievertraging
De rechtbank overweegt dat de bewijsstukken ter onderbouwing van studievertraging niet zijn aangeleverd en om die reden ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van deze delen van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling en standpuntwisseling tussen de benadeelde partij en de verdachte vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De benadeelde partij zal daarom voor wat betreft de post studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze delen van de vordering kunnen door deze beslissing nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
Dit brengt de door verdachte te vergoeden materiële schade in totaal op € 1079,57, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Voor wat betreft de immateriële schade zoals door [slachtoffer] gesteld, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt aan dat de zware mishandeling heftig is geweest voor aangeefster en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is door de aangeefster voldoende onderbouwd en ook ter zitting aannemelijk geworden. Rekening houdend met wat er in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, waardeert de rechtbank de schade van aangever op € 10.000,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor deze procedure heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.079,57 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 89 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het beslag op de Samsung telefoon met beslagcode 26444494 te handhaven. De officier van justitie voert aan dat de telefoon van verdachte nog niet is onderzocht, doordat verdachte de code van zijn telefoon niet heeft afgestaan. In het licht van een eventueel proces in hoger beroep, is het onderzoeksbelang van toepassing .
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het inbeslaggenomen voorwerp, namelijk de Samsung telefoon met beslagcode 26444494, terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten de Samsung telefoon met beslagcode 26444494.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich onder behandeling zal stellen van [naam instelling] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • legt aan verdachte op
  • beveelt dat verdachte:
  • zich niet ophoudt aan de [adres] , [postcode] te [plaatsnaam 2] ;
  • op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] ;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 1 week hechtenis, tot een maximum van 6 maanden;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 11.079,57, bestaande voor een bedrag van € 1079,57 uit materiële schade en voor een bedrag van € 10.000,00 uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft de meer gevorderde reiskosten van € 39,72 af zoals omschreven in rubriek 8;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 11.079,57 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 89 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
 Samsung telefoon met beslagcode 26444494.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mr. A.M.M.E. Doekes - Beijnes en mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd heeft gestoken en/of in haar (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd heeft gestoken, en/of tegen haar hoofd en/of haar lichaam heeft geslagen en/of geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Hilversum aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden en of blijvende littekens in het gelaat en/of het lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd te steken en/of in haar (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd te steken en/of tegen haar hoofd en/of haar lichaam te slaan en/of te schoppen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen met een mes naar en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd heeft gestoken en/of in haar (boven)lichaam en/of haar keel en/of haar gezicht en/of haar hoofd heeft gestoken en/of tegen haar hoofd en/of haar lichaam heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 februari 2020, onderzoeksnummer MD1R020009, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 193 en het in wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2020, onderzoeksnummer MD1R020009, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 194 tot en met 216. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11.
3.Pagina 14.
4.Pagina 40.
5.Pagina 41.
6.Pagina 39.
7.Pagina 6.
8.Pagina 103.
9.een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door [B] , werkzaam als deskundige [.] bij het Nederlands Forensisch instituut, genummerd 2020.06.09.049 (001 en 002), inhoudende een rapport beschadigingsonderzoek textiel van 16 juli 2020, pagina 2, 3, 9-12.