In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie, vertegenwoordigd door de politiechef van Noord-Nederland. De eiser, die werkzaam is als beveiligingsmedewerker, had een aanvraag ingediend voor toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Deze aanvraag werd door de korpschef geweigerd op basis van een eerdere veroordeling van de eiser voor openlijk geweld in vereniging tegen personen, waarbij hij een taakstraf van 50 uur had gekregen, waarvan 20 uur voorwaardelijk. De eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen, ondanks de argumenten van de eiser dat hij inmiddels was veranderd en geen recidive had gepleegd. De rechtbank benadrukte dat de korpschef niet gebonden is aan de overwegingen van de strafrechter en dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers van groot belang zijn. De rechtbank concludeerde dat de korpschef terecht had geweigerd om de toestemming te verlenen, omdat de veroordeling van de eiser recent was en de korpschef de belangen van de samenleving zwaarder mocht laten wegen dan de persoonlijke belangen van de eiser.
De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.