Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties, van 10 juli 2020;
- de op 4 augustus 2020 door [gedaagde] toegezonden producties;
- de aanvullende producties van [eiseres] van 11 augustus 2020.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde]. [Eiseres] was sinds 1 april 2019 in dienst bij [gedaagde], een food-tech bedrijf gevestigd in Engeland, en werkte aanvankelijk vanuit Londen. Na haar verhuizing naar Almere op 1 augustus 2019, heeft [eiseres] haar werkzaamheden vanuit Nederland voortgezet. De arbeidsovereenkomst was onderworpen aan het Engelse recht, maar [eiseres] stelde dat door haar verhuizing naar Nederland, het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing was geworden.
De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2020, gevolgd door een zitting op 12 augustus 2020. [Eiseres] vorderde onder andere betaling van achterstallig loon en stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd. [Gedaagde] betwistte dit en voerde aan dat de arbeidsovereenkomst onder het Engelse recht viel, wat ook in de overeenkomst was vastgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, maar dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band had met het Verenigd Koninkrijk, waardoor het Engelse recht van toepassing bleef.
De kantonrechter concludeerde dat [eiseres] niet kon aantonen dat haar werkland was gewijzigd naar Nederland en dat de vordering op basis van het Nederlandse recht niet kon worden toegewezen. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van grensoverschrijdende arbeidsovereenkomsten en de impact van verhuizingen op het toepasselijke recht.