ECLI:NL:RBMNE:2020:3700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
8627715 MV EXPL 20-84
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensoverschrijdende arbeidsovereenkomst en toepasselijk recht bij verhuizing werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde]. [Eiseres] was sinds 1 april 2019 in dienst bij [gedaagde], een food-tech bedrijf gevestigd in Engeland, en werkte aanvankelijk vanuit Londen. Na haar verhuizing naar Almere op 1 augustus 2019, heeft [eiseres] haar werkzaamheden vanuit Nederland voortgezet. De arbeidsovereenkomst was onderworpen aan het Engelse recht, maar [eiseres] stelde dat door haar verhuizing naar Nederland, het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing was geworden.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2020, gevolgd door een zitting op 12 augustus 2020. [Eiseres] vorderde onder andere betaling van achterstallig loon en stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd. [Gedaagde] betwistte dit en voerde aan dat de arbeidsovereenkomst onder het Engelse recht viel, wat ook in de overeenkomst was vastgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, maar dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band had met het Verenigd Koninkrijk, waardoor het Engelse recht van toepassing bleef.

De kantonrechter concludeerde dat [eiseres] niet kon aantonen dat haar werkland was gewijzigd naar Nederland en dat de vordering op basis van het Nederlandse recht niet kon worden toegewezen. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van grensoverschrijdende arbeidsovereenkomsten en de impact van verhuizingen op het toepasselijke recht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8627715 MV EXPL 20-84
Kort geding vonnis van 27 augustus 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.O. Valentien,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Engeland,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties, van 10 juli 2020;
  • de op 4 augustus 2020 door [gedaagde] toegezonden producties;
  • de aanvullende producties van [eiseres] van 11 augustus 2020.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 augustus 2020. [eiseres] is verschenen met haar gemachtigde. Namens [gedaagde] is haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. [gedaagde] heeft dit gedaan aan de hand van pleitnotities. [gedaagde] heeft producties overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een food-tech bedrijf.
2.2.
[eiseres] is op 1 april 2019 voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden als project manager. Het bruto jaarloon, inclusief vakantiegeld, bedraagt £ 42.500,00.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het recht van Engeland en Wales op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
2.4.
[eiseres] heeft haar werkzaamheden tot 1 augustus 2019 uitgevoerd in Londen. Zij werkte gemiddeld drie dagen per week vanuit huis in Londen.
2.5.
Per 1 augustus 2019 is [eiseres] , in verband met het werk van haar echtgenoot, verhuisd naar Almere.
2.6.
[gedaagde] heeft zich geregistreerd bij de Nederlandse Belastingdienst zodat zij in Nederland loonheffing en premies af kan dragen.
2.7.
[gedaagde] heeft het salaris van [eiseres] per 1 april 2020 met 20% verlaagd.
2.8.
Bij brief van 19 mei 2020 deelt [gedaagde] aan [eiseres] mee dat haar arbeidsovereenkomst onder toepassing van het Engelse arbeidsrecht per 31 mei 2020 zal eindigen.
2.9.
Bij brief van 4 juni 2020 heeft [eiseres] het standpunt ingenomen dat het Nederlandse arbeidsrecht op haar arbeidsovereenkomst van toepassing is. Onder toepassing van het Nederlandse recht is de arbeidsovereenkomst volgens [eiseres] niet rechtsgeldig geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon over de maand april 2020
en september 2020 ad € 792,40 per maand en over de maanden juni én juli 2020, respectievelijk
€ 3.962,00 per maand alsook de wettelijke verhoging en wettelijke rente over te late uitbetaling over de maanden april, mei, juni en juli 2020, zodat de totale vordering beloopt een bedrag ad € 14.263,20 bruto;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 april
2020 dan wel de dag waarop is gedagvaard tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de kosten van
rechtsbijstand, deurwaarder en nakosten;
IV. Indien [gedaagde] wordt veroordeeld wenst [eiseres] haar vordering ook in Engeland,
althans op vermogens buiten Nederland te verhalen, derhalve heeft [eiseres] het
verzoek:
- indien [gedaagde] bij verstek wordt veroordeeld: een bewijs van waarmerking als
Europese Executoriale Titel te geven als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de
Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april
2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet betwiste
schuldvorderingen (Pb EO L 143) te verstrekken;
- indien [gedaagde] verweer heeft gevoerd en wordt veroordeeld: het certificaat zoals
bedoeld in artikel 53 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke
bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissing in burgerlijke en
handelszaken te verstrekken.
3.2.
[eiseres] voert aan dat de inhoud van haar arbeidsovereenkomst door haar verhuizing naar Nederland is gewijzigd. Nederland is als haar werkland aan te merken. Op grond van artikel 8 van het verdrag Rome I wordt zij beschermd door dwingendrechtelijke Nederlandse bepalingen. De arbeidsovereenkomst kan daarom alleen op grond van de Nederlandse regels rechtsgeldig worden beëindigd. Daarnaast is de wettelijke verhoging bij achterstallig loon van dwingendrechtelijke aard. [eiseres] heeft de Nederlandse nationaliteit en zij voerde al haar werkzaamheden in Nederland uit. Zij droeg ook belastingen en premies in Nederland af. Haar salaris werd in euro’s uitbetaald en zij heeft een Nederlandse ziektekostenverzekering.
3.3.
[eiseres] heeft, zo stelt zij, geen harde afspraken met [gedaagde] gemaakt over het uitvoeren van werkzaamheden in Londen na 1 augustus 2019. Er zijn geen vaste dagen overeengekomen waarop zij in Londen werkzaam zou moeten zijn. [eiseres] is in de periode van augustus 2019 tot maart 2020 slechts twee keer in Londen geweest. [eiseres] is nooit aangesproken op het feit dat zij niet op regelmatige basis in Londen verscheen. Nimmer is tussen partijen besproken dat het om een proefperiode zou gaan. [eiseres] voelde zich gedwongen om de korting van haar salaris te accepteren. [eiseres] heeft in Nederland een WW-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen omdat er volgens het UWV nog een arbeidsovereenkomst bestaat.
3.4.
[gedaagde] voert daartegen aan dat Engels recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en dat zij aan alle verplichtingen uit dat rechtsstelsel heeft voldaan. Er zijn voor het toepasselijke recht alleen aanknopingspunten met het Engelse recht. De arbeidsovereenkomst bepaalt dat [eiseres] haar werk in Engeland uitvoert en dat Londen de plaats is waar de werkzaamheden worden verricht. Verder is in de arbeidsovereenkomst vermeld dat het recht van Engeland en Wales van toepassing is op het contract. Door haar toe te staan haar werkzaamheden tijdelijk vanuit Nederland te verrichten is geen wijziging gekomen in het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht.
3.5.
Enkel om [eiseres] tegemoet te komen is haar toestemming gegeven om het werk vanuit Nederland te verrichten. [eiseres] kon een deel van haar werk digitaal verrichten en daarom is [gedaagde] , bij wijze van proef, akkoord gegaan met het verrichten van werkzaamheden vanuit Nederland. Uit sociaal oogpunt heeft zij niet aangedrongen op de aanwezigheid van [eiseres] in Londen. [gedaagde] heeft geen enkele binding met de Nederlandse markt. Zij heeft hier geen klanten en verricht hier geen activiteiten.

4.De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 21 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu [eiseres] een werknemer is die gewoonlijk haar werk in Nederland (heeft) verricht. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is tussen partijen ook niet in geschil.
4.2.
De spoedeisendheid van de zaak is, nu het de betaling van loon betreft, gegeven met de aard van de vordering. De spoedeisendheid is door [gedaagde] ook niet betwist.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiseres] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] het loon aan [eiseres] uit moet betalen.
4.4.
[eiseres] vordert ook betaling van geldbedragen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
Welk recht op een grensoverschrijdende arbeidsovereenkomst van toepassing is, wordt geregeld in de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), verder ook te noemen de verordening. De verordening is van toepassing gebleven na de Brexit op 31 januari 2020.
4.6.
In artikel 3 van de verordening is het volgende bepaald:
Een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Bij hun keuze kunnen de partijen het toepasselijke recht aanwijzen voor de overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan.
De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de overeenkomst aan een ander recht te onderwerpen dan het recht dat deze voorheen, hetzij op grond van een vroegere rechtskeuze overeenkomstig dit artikel, hetzij op grond van een andere bepaling van deze verordening, beheerste. Een wijziging in de rechtskeuze door de partijen na de sluiting van de overeenkomst is niet van invloed op de formele geldigheid van de overeenkomst in de zin van artikel 11 en doet geen afbreuk aan rechten van derden.
Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, laat de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet.
Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich in een of meer lidstaten bevinden, laat de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet.
De kwestie of er overeenstemming tussen de partijen tot stand is gekomen over de keuze van het toepasselijke recht en of deze overeenstemming geldig is, wordt beheerst door de artikelen 10, 11 en 13.
4.7.
In artikel 8 van de verordening is het volgende bepaald:
Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.
Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht.
Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.
Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
4.8.
Partijen hebben in de overeenkomst gekozen voor de toepasselijkheid van het recht van Engeland en Wales.
4.9.
Een dergelijke rechtskeuze mag er echter niet toe leiden dat de werknemer daardoor de rechtsbescherming verliest van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze zou hebben gegolden. Het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze zou hebben gegolden is ofwel het recht van het gewoonlijk werkland van de werknemer, ofwel, bij gebreke van een gewoonlijk werkland, het recht van het vestigingsland van de werkgever. Als uit het geheel van de omstandigheden echter blijkt dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijk werkland dan wel het vestigingsland, dan is het recht van dat land van toepassing.
4.10.
In het onderhavige geval was zowel de inhoud als de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (bij aanvang van de arbeidsovereenkomst) gericht op het Verenigd Koninkrijk. [eiseres] is door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde werkgever in dienst genomen. De standplaats van [eiseres] was Londen, zij voerde een deel van haar werkzaamheden vanuit haar woning in Londen uit en niet weersproken is dat [gedaagde] zich enkel op de Engelse markt richt. Hiervan uitgaande en gelet op hetgeen in lid 1, 2 en 3 van artikel 8 van de verordening is bepaald, wordt de arbeidsovereenkomst tussen partijen beheerst door het Engelse recht.
4.11.
[eiseres] stelt zich evenwel op het standpunt dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst in verband met haar verhuizing naar Nederland, met instemming van [gedaagde] is gewijzigd. Het werkland van [eiseres] is daardoor, zo stelt zij, Nederland geworden. [gedaagde] betwist dat van een wijziging van de arbeidsovereenkomst sprake is of dat zij daarmee heeft ingestemd.
4.12.
De kantonrechter is niet gebleken dat partijen zich ten tijde van de verhuizing van [eiseres] , buiten de financiële gevolgen, bezig hebben gehouden met de gevolgen van de grensoverschrijdende arbeid van [eiseres] . Evenmin kan worden geoordeeld dat [eiseres] haar arbeid tijdelijk in Nederland verrichtte in de zin van lid 2 van artikel 8, laatste volzin van de verordening.
4.13.
[gedaagde] heeft weliswaar naar voren gebracht dat tewerkstelling voor een proefperiode van drie maanden zou plaatshebben, maar zij heeft dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde verklaringen volgt een dergelijke afspraak niet.
4.14.
Vervolgens moet beoordeeld worden of het werkland van [eiseres] is gewijzigd als gevolg van haar verhuizing per 1 augustus 2019 van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland. In het arrest van 23 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:151) heeft de Hoge Raad het gewoonlijke werkland als volgt omschreven: “Het criterium van het gewoonlijk werkland wordt aldus verstaan dat het gaat om het land waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.” Hierbij dient met name onderzocht te worden in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werkzaamheden plaatsvinden, in welk land de werknemer de instructies voor zijn werkzaamheden ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar de arbeidsinstrumenten zich bevinden. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat het gewoonlijke werkland van [eiseres] per 1 augustus 2019 Nederland is geworden. Zij voerde immers vanaf die datum met toestemming van [gedaagde] vanuit haar woning in Nederland het overgrote deel van haar werkzaamheden, op instructie van [gedaagde] vanuit het Verenigd Koninkrijk, uit. Dat zij voor een beperkt deel van haar werkzaamheden, namelijk het contact met klanten van [gedaagde] , naar het Verenigd Koninkrijk zou moeten reizen maakt dit niet anders.
4.15.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met het Verenigd Koninkrijk, dan met Nederland, waardoor het Engelse recht van toepassing zou zijn. Bij het bepalen van deze kennelijk nauwere band moet volgens de Hoge Raad (HR 20 mei 2020, ECLI:HR:2020:958) rekening worden gehouden met het land waar de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, het land waar hij is aangesloten bij de sociale zekerheid, pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen en de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden.
4.16.
[eiseres] betaalt in Nederland belasting en premies en zij heeft een Nederlandse ziektekostenverzekering. Zij heeft geen pensioenregeling. Daartegenover staat dat de arbeidsvoorwaarden van [eiseres] , waaronder haar salaris, in het Verenigd Koninkrijk zijn vastgesteld.
4.17.
De kantonrechter neemt niet aan dat er enkel op basis van de omstandigheden zoals onder 4.15 genoemd beoordeeld moet worden of er een nauwere band met Nederland dan met het Verenigd Koninkrijk bestaat, maar dat rekening moet worden gehouden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken. De kantonrechter acht in het onderhavige geval van belang dat [eiseres] en niet [gedaagde] het initiatief tot de verhuizing heeft genomen. [gedaagde] heeft daaraan onverplicht haar medewerking verleend. [gedaagde] heeft ook enkel op verzoek van [eiseres] meegewerkt aan het betalen van belasting en premies door [eiseres] in Nederland. [eiseres] heeft hiertoe het initiatief genomen en één en ander laten regelen door een door haarzelf ingeschakeld en betaald administratiekantoor. Gelet op deze omstandigheden kan dit nu niet tegen [gedaagde] werken. [gedaagde] had immers geen enkel belang bij de verhuizing van [eiseres] , die voorheen de Braziliaanse nationaliteit had, naar Nederland. Zij heeft [eiseres] alleen ter wille willen zijn bij haar wens om naar Nederland te verhuizen in verband met het willen volgen van haar echtgenoot. [gedaagde] heeft verder geen Nederlandse vestiging en richt zich niet op de Nederlandse markt en zij heeft dit voornemen ook niet. Het enkele feit dat [eiseres] haar werk vanuit Almere uitvoerde is, gelet op de hiervoor aangehaalde omstandigheden, dan ook onvoldoende om nauwere banden met Nederland dan met het Verenigd Koninkrijk aan te nemen. Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening was de bescherming van de werknemer, maar uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen kan [eiseres] op deze bescherming geen aanspraak maken. Dit leidt tot de slotsom dat de arbeidsovereenkomst een (kennelijk) nauwere band heeft met het Verenigd Koninkrijk dan met Nederland.
4.18.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] , die is gebaseerd op het Nederlandse recht, dan ook afwijzen. Of het Engelse recht correct is toegepast ligt thans niet ter beoordeling voor.
4.19.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2020.