ECLI:NL:RBMNE:2020:3698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
16/260902-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 14 december 2018 vond er een verkeersongeval plaats op de Emmalaan te Amersfoort, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, in botsing kwam met een fietser. De verdachte zag het slachtoffer van een afstand wiebelend fietsen en reed met onvoldoende afstand en zonder voldoende naar links te sturen, waardoor hij de fietser raakte. Het slachtoffer liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder traumatisch schedel-hersenletsel en een enkelfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot zijn veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 180 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het gebruik van zijn mobiele telefoon, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het gebruik van de telefoon en het ongeval. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen schadebedrag was opgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/260902-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2020,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S Visser, van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.P.A. Voskuilen, advocaat te Amersfoort, en van hetgeen [slachtoffer] , benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, samengevat, op neer dat verdachte:
primair
op 14 december 2018 te Amersfoort als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat aan zijn schuld te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, namelijk door onvoldoende uit te wijken en/of onvoldoende afstand te houden en/of bezig te zijn met zijn mobiele telefoon, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
subsidiair
op 14 december 2018 te Amersfoort als bestuurder van een personenauto onvoldoende heeft uitgeweken en/of onvoldoende afstand heeft gehouden en/of bezig was met zijn mobiele telefoon, waardoor hij in botsing is gekomen met een voor hem rijdende fietser, waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte zag van een afstand mevrouw [slachtoffer] wiebelend en zwabberend op haar fiets rijden. Verdachte zag ook dat de auto die voor hem reed met een wijde boog om haar heenreed, omdat zij zo zwabberde. Ter hoogte van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] wilde verdachte mevrouw [slachtoffer] inhalen, maar bij het naderen en inhalen nam hij onvoldoende afstand en stuurde hij onvoldoende naar links om het inhalen veilig te laten plaatsvinden. Bij het inhalen/naderen botste verdachte met zijn rechtervoorzijde tegen de linkerzijde van de fiets van mevrouw [slachtoffer] , waarbij de botsing plaatsvond op de suggestiestrook. Uit de medische stukken blijkt dat de botsing zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Gelet op het bovenstaande acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hierbij verwijst de officier van justitie naar een vonnis van Rechtbank Zwolle-Lelystad [1] . In die zaak was er ook sprake van een botsing tussen een auto en een fietser op een weg met suggestiestroken en was de rechtbank van oordeel dat in dergelijke situaties een grote mate van voorzichtigheid en oplettendheid van de automobilist vereist is en dat artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) van toepassing was.
Uit het dossier volgt voorts geen causaal verband tussen de door verdachte verstuurde en ontvangen WhatsApp berichten en het ongeval. De officier van justitie vordert dan ook vrijspraak van hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen betreffende de mobiele telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid door verdachte.
Verdachte wordt verweten dat hij WhatsApp berichten via zijn telefoon heeft verstuurd ten tijde van de botsing. Met de officier van justitie is de raadsvrouw van mening dat het causaal verband tussen de door verdachte gestuurde WhatsApp berichten en het ongeval ontbreekt. Verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij onvoldoende afstand heeft gehouden, dan wel onvoldoende is uitgeweken op het moment dat hij mevrouw [slachtoffer] passeerde. Hierbij is de botslocatie van belang. De conclusies van de Verkeersongevalsanalyse (hierna: VOA) betreffende de botslocatie zijn te kort door de bocht. De sporenlocatie is namelijk niet gelijk aan de botslocatie. Deeltjes kunnen door een botsing afketsen. Verdachte reed op het grijze vlak en door de botsing zijn de sporen afgeketst en niet uit te sluiten is dat deze deeltjes op een andere plek dan de botslocatie terecht zijn gekomen. Daar komt bij dat er ook sporen zijn aangetroffen op het grijze vlak van de weg, te weten de kentekenplaat van de auto van verdachte. Derhalve kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte op de suggestiestrook reed ten tijde van de botsing en dus onvoldoende heeft uitgeweken bij het passeren van mevrouw [slachtoffer] .
Mocht de rechtbank toch tot de conclusie komen dat verdachte onvoldoende heeft uitgeweken, dan betreft het een enkele onachtzaamheid die geen culpa constitueert. Hierbij heeft de raadsvrouw verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 juli 2019 [2] . In deze zaak ging het om een vergelijkbare situatie waarbij het Gerechtshof oordeelde dat een moment van onachtzaamheid onvoldoende is voor een bewezenverklaring van schuld, waardoor de verdachte in die zaak is vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft tot slot aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid bewezen kan worden, het causaal verband tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval ontbreekt. Het handelen van mevrouw [slachtoffer] is namelijk een zeer bepalende factor geweest voor het ontstaan van het ongeval. Om die reden kan het (primaire) feit niet redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend en dient hij te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak versturen WhatsApp berichten
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het causaal verband tussen het versturen van WhatsApp berichten door verdachte en het ongeval ontbreekt en spreekt verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrij. Het laatste bericht is immers zo’n vijf minuten voor het ongeval ontvangen. Verder is ook niet gebleken dat verdachte rondom het moment van de botsing zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden of daarop heeft gekeken.
Bewezenverklaring
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het overige deel van het primair tenlastegelegde. Hieronder volgt eerst een uiteenzetting van de bewijsmiddelen. Daarna zal worden ingegaan op de interpretatie die de rechtbank aan de bewijsmiddelen geeft en op de verweren van de verdediging.
Bewijsmiddelen [3]
Uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (VOA) van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt het volgende:
‘Op 14 december 2018 vond er een verkeersongeval plaats op de [straatnaam 1] ter hoogte van het kruispunt met de [straatnaam 2] te [plaatsnaam] . Verdachte reed in een personenauto van het merk Volkswagen en het slachtoffer fietste op een fiets. [4]
Toedracht
Beide voertuigen bereden de [straatnaam 1] , komende uit de richting van de [straatnaam 3] en gaande in de richting van de [straatnaam 4] . Voertuig 2
[fiets]reed daarbij op de suggestiestrook. Op het kruispunt van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] is voertuig 2 niet rechtuit blijven fietsen, maar heeft een bocht of een slinger naar links gemaakt.
Hierna botste voertuig 1
[personenauto]met de rechtervoorzijde tegen de linkerzijde van voertuig 2. Gezien de aangetroffen sporen vond deze botsing plaats op de suggestiestrook.
Oorzaak
De bestuurder van voertuig 1 heeft bij het naderen en inhalen van voertuig 2 niet voldoende naar links gestuurd om het inhalen veilig te kunnen uitvoeren. [5]
Eigen waarneming rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op basis van de fotogrammetrische bewerking van de aangetroffen sporen in de VOA [6] het merendeel van de sporen van de aanrijding zichtbaar is op de suggestiestrook.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt het volgende:
‘Gezien de schade aan en de kleur van de bumper zijn er witte lakdelen losgeraakt. Nadat de delen zijn losgeraakt, vallen zij onder invloed van de zwaartekracht naar beneden. Waar de delen uiteindelijk terecht komen is afhankelijk van de richting en de snelheid waarin de delen na de botsing gingen en de afstand die zij tot de grond af leggen. Gelet op de hoogte van de schade zullen de delen in minder dan 0,25 seconde de grond hebben bereikt. De afstand die de delen tijdens de val in voorwaartse richting afleggen, is afhankelijk van de snelheid van de auto. Indien de snelheid zo hoog was als de bestuurder heeft verklaard, zal dit ongeveer 2 a 2,5 meter zijn geweest. [7] Wij, verbalisanten, werken beiden meer dan 15 jaar als verkeersongevallenanalist. In deze functie hebben wij zeer vaak waargenomen dat lakdeeltjes in de kleur van betrokken voortuigen op de meest waarschijnlijke botsplaats of – gezien de rijrichting van betrokken voertuig – direct na de botsplaats werden aangetroffen.’ [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
‘Ik was onderweg naar mijn ouders. Ik ken de weg heel goed. Ik rijd wel vijf keer per week over die weg naar mijn ouders. Ik zag de fietser en ik zag dat mijn voorganger ruim om de fietser heen reed terwijl hij haar passeerde. Het is niet gelukt om haar te ontwijken.’ [9]
Getuige [getuige] heeft het volgende verklaard:
‘Op 14 december 2018 reed ik als bestuurder in mijn auto op de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] . Achter mij reed nog een auto, een witte Volkswagen Polo. Nog voor de eerste kruising, [straatnaam 2] , zag ik een meisje fietsen. Ik zag haar zwabberen. Ik zag haar over haar linker schouder kijken. Voor mij leek het alsof ze inhield om vervolgens links af te slaan. Ik ging om die reden ruim om haar heen en passeerde haar. [10]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt het volgende:
‘Op 23 december 2018 ben ik in gesprek geweest met het slachtoffer ( [slachtoffer] ). Ik hoorde haar zeggen dat zij altijd linksaf slaat op de [straatnaam 1] op het punt van de aanrijding. Ik hoorde haar zeggen dat zij altijd een klein bochtje naar rechts maakt om goed zicht naar achteren te pakken om vervolgens over te steken.’ [11]
Uit de medische verklaring van de arts [A] blijkt het volgende:
‘Naam: [slachtoffer] .
Bovengenoemde patiënte was opgenomen van 14 december 2018 tot en met 22 december 2018 op de Verpleegafdeling [....] voor het specialisme Neurologie.
Reden van opname: Hoog energetisch trauma (HET).
- Traumatisch schedel-hersenletsel.
- Maisonneuve (
de rechtbank begrijpt: enkel) fractuur links.
- Longcontusie (
de rechtbank begrijpt: longkneuzing) rechts. [12] Van 14 december 2018 tot en met 18 december 2018 had [voornaam van slachtoffer] volledige bedrust en was ze gedesoriënteerd in plaats en tijd. Op 18 december 2018 is ze geopereerd aan haar enkel. De mobilisatie is gestart op 19 december 2018. Hierbij was ze in eerste instantie duizelig en misselijk. Gedurende opname knapte ze op en was ze minder misselijk en duizelig bij mobiliseren. Op 20 december 2018 is gestart met de mobilisatie uit bed. Ze was hierbij nog wel laag belastbaar.’ [13]
Bewijsoverwegingen
Toedracht ongeval
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op
14 december 2018 een ongeval heeft plaatsgevonden op de [straatnaam 1] ter hoogte van het kruispunt met de [straatnaam 2] te [plaatsnaam] . De [straatnaam 1] , een voor verdachte bekende weg, betreft een smalle weg met aan beide zijden een suggestiestrook. Verdachte zag mevrouw [slachtoffer] van een afstand wiebelend/zwabberend fietsen en zag ook dat zijn voorganger met een wijde boog om haar heen reed. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij dit deed, omdat de fietser zo wiebelend/zwabberend fietste. Toen verdachte mevrouw [slachtoffer] vervolgens ook wilde inhalen, botste hij met zijn auto tegen de fiets van mevrouw [slachtoffer] .
Uit het rapport van de VOA komt naar voren dat vrijwel alle sporen van de botsing, in de vorm van lakdeeltjes, terecht zijn gekomen op de suggestiestrook. Gezien de aangetroffen sporen vond de botsing plaats op de suggestiestrook, aldus de VOA. Gelet daarop en gelet op de bevindingen in het aanvullende proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over de wijze waarop dergelijke sporen ontstaan, gaat de rechtbank er, net zoals het rapport van de VOA, van uit dat de botsing heeft plaatsgevonden op de suggestiestrook. Gelet op deze botsplaats, concludeert de rechtbank dat verdachte, op het moment dat hij mevrouw [slachtoffer] wilde inhalen, onvoldoende afstand heeft gehouden tot de fiets en onvoldoende naar links heeft gestuurd om het inhalen veilig te kunnen uitvoeren, waardoor hij met zijn auto tegen mevrouw [slachtoffer] is gebotst.
Aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is sprake als het gaat om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
In onderhavige situatie heeft verdachte onvoldoende afstand gehouden tot mevrouw [slachtoffer] en onvoldoende naar links gestuurd op het moment dat hij haar wilde inhalen, waardoor hij op de suggestiestrook tegen de fiets van mevrouw [slachtoffer] is gebotst. Juist omdat verdachte van een afstand mevrouw [slachtoffer] zwabberend/wiebelend zag fietsen en ook zag dat zijn voorganger haar met een ruime bocht passeerde, was verdachte een gewaarschuwd man. Om die reden had verdachte voldoende afstand moeten nemen tot mevrouw [slachtoffer] en was extra oplettendheid en voorzichtigheid geboden. Daar komt nog bij dat het een smalle weg betrof met aan weerszijden een suggestiestrook, dat verdachte de weg goed kende, en dat fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het verweer van de raadsvrouw dat de gedragingen van verdachte een enkele onachtzaamheid betreffen, wordt gelet op voornoemde omstandigheden dan ook verworpen.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval ontbreekt, doordat mevrouw [slachtoffer] plotsklaps naar links afsloeg. Het handelen van mevrouw [slachtoffer] is volgens de raadsvrouw een bepalende factor geweest voor het ontstaan van het ongeval, zodat het primaire feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Dit verweer gaat er aan voorbij dat verdachte op de suggestiestrook reed en onvoldoende zijdelingse afstand heeft gehouden en dat het rijgedrag van verdachte aldus zeer bepalend is geweest voor het ontstaan van het ongeluk. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt, tot slot, dat mevrouw [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit staat overigens ook niet ter discussie.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 14 december 2018 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, dat motorrijtuig te besturen:
immers,
- heeft verdachte bij het naderen en inhalen van een voor hem, verdachte, rijdende fietsster (gezien de rijrichting van verdachte) onvoldoende naar links uitgeweken en onvoldoende afstand gehouden en
- is verdachte (vervolgens) tegen (de fiets van) deze fietsster gebotst, waardoor
[slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch schedel-hersenletsel en een enkelfractuur werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN DE STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 45 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de duur dat verdachte zijn rijbewijs al heeft moeten missen. Hij heeft daarbij onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en is uitgegaan van de schuldgradatie “aanmerkelijke mate van schuld”.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de straftoemeting aangevoerd dat in het voordeel van verdachte meegenomen moet worden dat hij, ondanks dat in het procesdossier de indruk wordt gewekt dat verdachte ongeïnteresseerd was naar het slachtoffer, juist contact wilde met het slachtoffer en wilde weten hoe het met haar ging. Voorts is van belang om mee te nemen dat verdachte binnenkort start met een nieuwe baan als automonteur waarbij hij zijn rijbewijs nodig heeft om auto’s te testen. Een onvoorwaardelijke rijontzegging zou betekenen dat verdachte zijn baan verliest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft door zijn schuld een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte reed in zijn auto op een voor hem bekende weg met aan weerszijde een suggestiestrook. Verdachte heeft verklaard dat hij van een afstand het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , wiebelend en zwabberend zag fietsen. Ook zag hij dat zijn voorganger bij het passeren van mevrouw [slachtoffer] , met een wijde boog om haar heen reed. Verdachte was hierdoor een gewaarschuwd man en had extra oplettend en voorzichtig moeten zijn, zeker nu fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Dit heeft verdachte niet gedaan. Hij heeft onvoldoende afstand gehouden en onvoldoende naar links gestuurd, waardoor hij op de suggestiestrook met zijn auto tegen de fiets van mevrouw [slachtoffer] is gebotst, wat zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Ter zitting heeft mevrouw [slachtoffer] verwoord welke gevolgen het ongeval voor haar heeft gehad en nog steeds heeft. Door het ongeluk is haar leven drastisch veranderd. Op het moment van het ongeval was zij 17 jaar en deed zij eindexamen. Ze is direct na het ongeval overgebracht naar het [naam ziekenhuis] waar zij 60 uur op de intensive care heeft gelegen. De dag erna is zij geopereerd aan de breuken in haar been. Daarna kon mevrouw [slachtoffer] thuis revalideren, omdat haar ouders zich hiervoor konden inzetten. Uiteindelijk heeft mevrouw [slachtoffer] eindexamen kunnen doen. Met veel hulp is zij vervolgens gestart aan een studie Rechtsgeleerdheid. Een echt studentenleven zoals zij dat altijd voor zich zag, heeft zij niet. Mevrouw [slachtoffer] is nog snel moe, heeft moeite met plannen, heeft een blijvend stijf been en heeft nog last van een slaapstoornis.
LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte zoals hierboven uiteengezet leiden tot een aanmerkelijke mate van schuld. Volgens de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) komt dan een taakstraf voor de duur van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden in beeld. Gelet op de hierna te bespreken omstandigheden ziet de rechtbank echter aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van deze oriëntatiepunten.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en ook niet eerder voor verkeersfouten is bestraft. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de (proces)houding van verdachte. Hij heeft op zitting spijt betuigd en verklaard dat hij het ongeval en alle gevolgen voor het slachtoffer nooit heeft gewild. De rechtbank heeft, anders dan de raadsvrouw heeft gesuggereerd, niet de indruk gekregen dat verdachte ongeïnteresseerd was of is in de toestand van het slachtoffer.
Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid, overweegt de rechtbank dat verdachte werkzaam is als automonteur. Daarvoor heeft hij een rijbewijs nodig. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke rijontzegging uitspreken voor de duur dat verdachte zijn rijbewijs reeds heeft moeten missen en een voorwaardelijke rijontzegging als stok achter de deur.
De straf
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 90 uren passend en geboden is (indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht te vervangen door 45 dagen hechtenis), alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid van 180 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. In de ingediende vordering worden geen bedragen genoemd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu er geen bedrag gevorderd wordt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op het ontbreken van bedragen in de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen bedragen heeft genoemd in haar vordering, omdat de afwikkeling van de schade tussen haar verzekeraar en de verzekeraar van verdachte nog loopt. De verzekeraar van verdachte heeft de aansprakelijkheid erkend. De rechtbank is om die reden met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij en verdachte zullen de eigen kosten dragen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • spreekt verdachte vrij van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hiervoor in rubriek 5 is bewezen verklaard;

Strafbaarheid

  • verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 90 (negentig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 45 dagen hechtenis;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen,met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994;
- bepaalt dat van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een gedeelte van
133 (honderddrieëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in haar vordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 december 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig te besturen:
immers,
- heeft verdachte bij het naderen en/of inhalen van een voor hem, verdachte, rijdende fietsster (gezien de rijrichting van verdachte) onvoldoende naar links uitgeweken en/of onvoldoende afstand gehouden en/of
- heeft verdachte tijdens het rijden via zijn mobiele telefoon een of meerdere WhatsApp berichten verzonden en/of ontvangen en/of een mobiele telefoon vastgehouden en/of op die mobiele telefoon gekeken en/of (daarbij) niet of in onvoldoende mate opgelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of de (op dat weggedeelte) voor hem rijdende fietsster en/of
- is verdachte (vervolgens) tegen (de fiets van) deze fietsster aangereden/gebotst, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch schedel-hersenletsel en/of een enkelfractuur , althans zodanige lichamelijk letsel, werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 december 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 1] ,
- bij het naderen en/of inhalen van een voor hem rijdende fietsster (gezien de rijrichting van verdachte) onvoldoende heeft uitgeweken naar links en/of onvoldoende afstand heeft gehouden en/of
- voorafgaand daaraan en/of daarbij via zijn mobiele telefoon een of meerdere WhatsAppberichten heeft verzonden en/of heeft ontvangen en/of een mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of op die mobiele telefoon heeft gekeken en/of (daarbij) niet of in onvoldoende mate heeft opgelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of de (op dat weggedeelte) voor hem rijdende fietsster en/of
- ( vervolgens) in botsing en/of aanrijding is gekomen met voornoemde fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 april 2019, genummerd PL0900-2019098775, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Oost-Utrecht, basisteam [.] , doorgenummerd 1 tot en met 93. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Een proces-verbaal ‘Verkeersongevalsanalyse’ met nummer 2018358636-VOA, pagina 19.
5.Een proces-verbaal ‘Verkeersongevalsanalyse’ met nummer 2018358636-VOA, pagina 42.
6.Proces-verbaal ‘Verkeersongevalsanalyse’, pagina 23.
7.Een aanvullend proces-verbaal met nummer 2018358636-8, pagina 4.
8.Een aanvullend proces-verbaal met nummer 2018358636-8, pagina 5.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting 20 augustus 2020.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] met nummer PL0900-2018358636-4, pagina 68.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018358524-11, pagina 77.
12.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts [A] d.d. 7 januari 2019, pagina 92.
13.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts [A] d.d. 7 januari 2019, pagina 93.