ECLI:NL:RBMNE:2020:3650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
20/1209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot WOZ-waarde

In deze bestuursrechtelijke zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de ontvankelijkheid van het bezwaar en het beroep van eiser(es) aan de orde. Eiser(es) had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser(es) heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder, die stelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een onduidelijke machtiging, niet gevolgd. Eiser(es) heeft op 29 juli 2020 een recente machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat hij/zij zich bewust is van de vertegenwoordiging door de gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende procesbelang is, ondanks de stelling van verweerder dat er onvoldoende gegevens zijn aangeleverd om aan te tonen dat eiser(es) door een wijziging van de WOZ-waarde in een betere positie kan verkeren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser(es) en moet het griffierecht vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 6 augustus 2020, waarbij de uitspraak niet openbaar is uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser(es) heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij/zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(es)

(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 het bezwaar van eiser(es) niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
Eiser(es) heeft daartegen bij brief van 20 maart 2020 beroep ingesteld.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar en het beroep.
3. Verweerder stelt in zijn verweerschrift van 14 mei 2020 dat het beroep van eiser(es) niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege het ontbreken van een toereikende machtiging. Eiser(es) heeft namelijk op 14 juli 2019 zelf een bezwaarschrift ingediend. De overlegde machtiging betreft een machtiging uit 2018. Het heeft er volgens verweerder alle schijn van dat eiser(es) er nu niet meer van op de hoogte is dat hij vertegenwoordigd wordt door gemachtigde.
4. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De rechtbank heeft gemachtigde van eiser(es) op 23 juli 2020 verzocht om een recente machtiging te overleggen. Op 29 juli 2020 heeft de gemachtigde een recentere machtiging overlegd (gedateerd 20 april 2020). Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser(es) door gemachtigde vertegenwoordigd wordt en zich daarvan bewust is. Het beroep is ontvankelijk.
5. Verweerder geeft in de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Er zijn onvoldoende gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat eiser(es) door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie kan verkeren.
4. Eiser(es) stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat er wel degelijk procesbelang is. Verweerder kan niet bewijzen dat eiser(es) geen belang heeft.
5. In zijn verweerschrift van 14 mei 2020 stelt verweerder – kort samengevat – dat het beroep gegrond verklaard dient te worden naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:467).
6. De rechtbank is het met verweerder eens. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser(es).
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiser(es) inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
8. Dat betekent ook dat eiser(es) een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet die betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 525,-, omdat eiser(es) een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat – omdat er diverse soortgelijke beroepen zijn ingediend – er sprake is van samenhangende zaken zoals dat bedoeld is in het Bpb en dat er daarom voor alle soortgelijke beroepen samen één keer de proceskosten vergoed dienen te worden.
10. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van afzonderlijke eisers voor wie afzonderlijk beroepschriften zijn ingediend. De enkele omstandigheid dat de eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan, maakt nog niet dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in het Bpb.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser(es) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser(es) heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser(es).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 6 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.