ECLI:NL:RBMNE:2020:3649
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser(es) aan de orde. Eiser(es) had bezwaar aangetekend tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar op 26 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser(es) stelde dat er wel degelijk procesbelang was, maar verweerder kon niet aantonen dat eiser(es) geen belang had bij de wijziging van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar van verweerder vernietigd moest worden, en dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, maar dit betekende niet automatisch dat eiser(es) ook inhoudelijk gelijk kreeg. Verweerder werd ook verplicht om de proceskosten van € 525,- te vergoeden aan eiser(es), aangezien deze gebruik had gemaakt van professionele juridische bijstand.
De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde werden bijgestaan. Dit had geen invloed op de afzonderlijke behandeling van de beroepschriften. Tot slot werd verweerder ook verplicht om het griffierecht aan eiser(es) te vergoeden, wat een standaardprocedure is in geval van een gegrond beroep.