ECLI:NL:RBMNE:2020:3477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaken en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van vijf onroerende zaken, waarbij eiseres, een B.V., beroep had ingesteld tegen de waardebeschikkingen van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tijdens de zitting van 7 augustus 2020 een compromis hebben bereikt over de waarde van een woning, die is vastgesteld op € 299.000,--. Eiseres heeft haar beroep tegen de waarde van de overige panden ingetrokken, waardoor de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en de waarde van de woning aan de [adres 5] heeft verlaagd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan 29 maanden waren verstreken sinds de indiening van het bezwaarschrift, terwijl de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep 24 maanden bedraagt. De rechtbank heeft eiseres recht gegeven op een schadevergoeding van € 500,-- voor de overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 400,-- voor de heffingsambtenaar en € 100,-- voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 2.359,50 en het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,-- aan haar vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/415, UTR 19/416, UTR 19/417, UTR 19/418 en UTR 19/419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2018 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van vijf onroerende zaken voor belastingjaar 2018 vastgesteld naar de waardepeildatum 2017. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiseres als eigenaar van deze panden ook aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Verweerder heeft de volgende waardebeschikkingen genomen:
- [adres 1] in [woonplaats] € 267.000,-- (UTR 19/415)
- [adres 2] in [woonplaats] € 198.000,-- (UTR 19/416)
- [adres 3] in [woonplaats] € 278.000,-- (UTR 19/417)
- [adres 4] in [woonplaats] € 267.000,-- (UTR 19/418)
- [adres 5] in [woonplaats] € 367.000,-- (UTR 19/419)
In de uitspraak op bezwaar van 10 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Deze zaken zijn behandeld op de Skypezitting van 17 juli 2020. De rechtbank heeft de zaken toen aangehouden om partijen gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen.
De zaken zijn vervolgens behandeld op de zitting van 7 augustus 2020. In verband met maatregelen in het kader van de Coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype. Gemachtigde van eiseres, gemachtigde van verweerder en de taxateur van verweerder, [taxateur] , hebben aan de Skypezitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereik over de waarde van de woning aan de [adres 5] . De waarde zou moeten worden vastgesteld op € 299.000,--.
2. Eiseres heeft het beroep tegen de waarde van de overige panden (UTR 19/415, UTR 19/416, UTR 19/417 en UTR 19/418) op de zitting van 7 augustus 2020 ingetrokken.
3. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank zal de waarde van de woning aan de [adres 5] verlagen naar € 299.000,--.
Proceskosten en griffierecht
4. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.834,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 261,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 17 juli 2020 en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 7 augustus 2020 met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).
5. De rechtbank heeft daarnaast in de uitspraak van 3 september 2019 het verzet van eiseres gegrond verklaard. Ook de kosten die hiervoor zijn gemaakt, komen voor een vergoeding in aanmerking. Deze komen voor rekening van verweerder. [1] De rechtbank stelt deze kosten vast op € 525,-- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,-- aan eiseres vergoedt.
Immateriële schadevergoeding
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
8. Gelet op het verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935) heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
9. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Als de redelijke termijn is overschreden wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,-- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van verweerder respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
10. In dit geval is het geschil geëindigd met deze uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2020. Er zijn dus afgerond iets meer dan 29 maanden verstreken sinds de indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim 5 maanden. Verzoeker heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500,--.
11. Voor de verdeling daarvan tussen verweerder (bezwaarfase) en de rechtbank (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 10 december 2018. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 9 maanden geduurd. Op grond van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252, zie r.o. 3.4.2 laatste alinea) geldt daarbij geen uitzondering voor die gevallen waarin de heffingsambtenaar op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet of artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ uitspraak mag doen na afloop van de voor bezwaarprocedures normaliter op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb geldende termijn van zes weken. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf moment instellen beroep, afgerond 19 maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van anderhalf jaar met 1 maand overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is voor 5 maanden toe te rekenen aan verweerder en voor 1 maand aan de rechtbank. Verweerder dient derhalve een bedrag van 5/6 x € 500,-- oftewel afgerond € 400,-- aan immateriële schade aan eiseres te vergoeden. De Minister zal eveneens worden veroordeeld tot betaling van afgerond € 100,-- (te weten 1/6 x € 500,--).
12. Omdat het beroep gegrond is verklaard en daarvoor een proceskostenvergoeding is toegekend, bestaat er geen grond om voor de toekenning van het verzoek om immateriële schadevergoeding een afzonderlijke proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 5] in [woonplaats] ;
 stelt de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 5] in [woonplaats] voor belastingjaar 2018 vast op € 299.000,-- naar de waardepeildatum 1 januari 2017, en bepaalt dat de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig dienen te worden verminderd;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.359,50;
 draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,-- aan haar te vergoeden;
 veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 400,--;
 veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100,--.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat