In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen de stichting Mitros met betrekking tot de indeplaatsstelling van een nieuwe huurder voor een winkelruimte met bovenwoning. [eiser] huurt sinds 1990 de winkelruimte en heeft de bovenwoning onderverhuurd aan studenten. Mitros heeft geweigerd om de indeplaatsstelling van de nieuwe huurder, [A], goed te keuren. De kantonrechter heeft de procedure in gang gezet na de dagvaarding van [eiser] op 15 januari 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke instemming is gegeven door Mitros voor de wijziging van de huurder van de winkelruimte naar [bedrijfsnaam] B.V. en dat [eiser] nog steeds als huurder wordt beschouwd. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de bovenwoning geen afhankelijke woning is in de zin van de wet, en dat de huurovereenkomst niet kan worden gesplitst in afzonderlijke overeenkomsten voor de winkelruimte en de bovenwoning. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij niet voldoende onderbouwd heeft dat [A] de nodige waarborgen biedt voor een goede nakoming van de huurovereenkomst. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Mitros.