In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de redelijkheid van de huurprijs van een appartement. [eiser] is eigenaar van vier appartementen en heeft een huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor een van deze appartementen. De aanvangshuurprijs was € 575,00 per maand. [gedaagde] heeft verzocht om huurverlaging, wat door [eiser] werd geweigerd. De huurcommissie heeft vervolgens vastgesteld dat de redelijke huurprijs € 268,30 per maand bedraagt, maar [eiser] heeft hiertegen geprocedeerd.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de WOZ-waarde van het gehuurde en de puntenwaardering die aan het appartement kan worden toegekend. De rechter heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde per 1 januari 2019 € 105.000,00 bedroeg, maar dat deze waarde niet bekend was op de datum van de huurverlaging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurprijs vanaf 1 juni 2019 moet worden vastgesteld op € 368,33 per maand en vanaf 1 juli 2019 op € 375,10 per maand. De vordering van [eiser] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werd afgewezen, omdat de huurachterstand door [gedaagde] kon worden verrekend met het teveel betaalde bedrag.
De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen. De uitspraak benadrukt het belang van de WOZ-waarde en de puntenwaardering bij het vaststellen van een redelijke huurprijs in huurovereenkomsten.