4.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende geverbaliseerd:
Op 24 april 2020 kreeg ik van de meldkamer het verzoek te gaan naar de [adres] te [woonplaats ] . Er was melding gemaakt van seksueel misbruik van de dochter des huizes. Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat de vriend van haar dochter haar kleindochter had misbruikt. Ik hoorde dat deze vriend is genaamd: [verdachte] , geboren [1974] te [geboorteplaats] .
Ik hoorde dat het slachtoffer [slachtoffer] heette. [slachtoffer] zei dat haar vader zijn piemel aan haar had laten zien. Ik zag dat [slachtoffer] stil werd en de tranen bij haar weer vloeiden en toegaf dat haar vader inderdaad zijn penis in haar vagina had gestopt.
[slachtoffer] gaf op te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren [2006] (14) te [geboorteplaats] . Ik hoorde dat de moeder van [slachtoffer] tegen mij zei dat zij deze avond, toen zij in de woonkamer kwam, haar vriend [verdachte] zag staan met zijn broek op zijn knieën en dat hij net bezig zijn broek om hoog te doen. Zij zag dat haar vriend stond tussen de kleine bank en de grote bank. Ook zag [aangeefster] dat haar dochter op de bank lag.
Op 1 mei 2020 heeft [getuige 1] als getuige een verklaring afgelegd.
V: Vertel mij eens alles wat er vrijdag 24 april 2020 is gebeurd.
[verdachte] zat op de grote stoel en [aangeefster] zei “ [verdachte] heeft [slachtoffer] seksueel misbruikt”. Ik vroeg aan hem: “Heb je dit echt gedaan” en hij zei: “ja”.
Uit het
proces-verbaal forensisch onderzoek [slachtoffer]blijkt dat het volgende spoor is veiliggesteld: SIN ZAAD0217NL
Datum 25 april 2020 om 01:00 uur
Zedenset slachtoffer [slachtoffer] .
Uit het
proces-verbaal forensisch onderzoek verdachteblijkt dat het volgende spoor is veiliggesteld: SIN ZAAD0553NL
Datum 24 april 2020 om 23:30 uur
Zedenset verdachte.
NFI-rapport
Op het monster met nummer ZAAD0217NL#02 (buitenste schaamlippen) zijn aanwijzingen van spermavloeistof aangetroffen.
Op het monster met nummer SIN ZAADO553NL#02 (penishuid droog) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] ;
Op het monster met nummer ZAADO553NL#03 (rond eikel nat) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] ;
Op het monster met nummer ZAADO553NL#05 (eikel nat) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] .
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonsteringen ZAADO553NL#02, #03 en #05 bevatten elk DNA van twee personen;
- verdachte [verdachte] is één van de donoren van DNA in bemonsteringen
ZAADO553NL#02, #03 en #05;
- de onbekende persoon in hypothese 2 is niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer
[slachtoffer] .
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurige
onbekende persoon.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#02 is circa 25 miljoen keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#03 is circa 400 miljoen keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#05 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn penis aan zijn dochter heeft laten zien op 24 april 2020, maar dat er niet meer is voorgevallen dan dat. Uit het NFI-rapport blijkt echter dat op de penis van verdachte DNA is aangetroffen van verdachte zelf en een andere persoon. De kans dat het DNA van die andere persoon afkomstig is van iemand anders dan [slachtoffer] , is vrijwel nihil. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit materiaal van [slachtoffer] afkomstig is. Gelet op het feit dat het gaat om de penis van verdachte en het niet voorstelbaar is dat het DNA daar – anders dan door misbruik – terecht is gekomen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat ziet op secundaire overdracht.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat zij op 24 april 2020 seks heeft gehad met haar vader, dat aangeefster verdachte die avond met zijn broek naar beneden naast zijn dochter [slachtoffer] zag staan én de constatering dat zo goed als zeker DNA-materiaal van [slachtoffer] op de penis van verdachte is aangetroffen en spermavloeistof is aangetroffen op de buitenste schaamlippen van [slachtoffer] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2020 met zijn penis in de vagina van zijn dochter is geweest, zodat feit 3 onder primair bewezen zal worden verklaard.
Feit 1 primair, feit 2 primair
Op 25 april 2020 heeft verbalisant [verbalisant] het volgende geverbaliseerd:
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat het al eens eerder was geweest.
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat dit zeker al een jaar of langer aan de gang was.
Ik hoorde dat haar moeder [aangeefster] hier op in haakte en haar zeggen dat dit zeker
al vier jaar aan de gang is althans sinds zij in dit huis wonen.
Bij navraag GBA blijkt dat het gezin sinds 24 november 2016 op dit adres woont.
Uit het
proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zedenblijkt dat [slachtoffer] vertelde dat papa vreemd deed en hij vanavond vieze dingen met haar deed. Hij liet zijn piemel zien en ze hadden seks. Seks was piemel in vagina. Dit gebeurde vaker.
Op 25 april 2020 deed [aangeefster] aangifte.
Ook heb ik hem gevraagd hoe lang het misbruik van [slachtoffer] had geduurd. Ook dit was voor
de politie kwam. [verdachte] zei dat het vaker was gebeurd. Ik heb toen aan [slachtoffer] gevraagd hoe lang dit al was. [slachtoffer] zei dat dit ook al in de flat was gebeurd. Wij zijn inmiddels drie à vier jaar verhuisd vanuit de flat naar onze woning waar we nu wonen.
V: Wie is de vader van [slachtoffer] ?
A: [verdachte]
Op 29 april 2020 verklaarde [aangeefster] het volgende.
[verdachte] heeft dit ook bekend dat het al in de flat gebeurde (…). Ik wist toen nog niet wat er precies gebeurd was maar dus wel dat het al in de flat aan de gang was.
Op 30 april 2020 is [slachtoffer] in een studio gehoord.
Samengevat verklaarde [slachtoffer] :
-Ze komt vertellen over haar vader
-Hij heeft seks met haar gehad.
-Het is vaker gebeurd
-Het gebeurde op de bank
-Het gebeurde in het weekend want dan werkte hij niet
-Papa had ook seks met haar in het vorige huis
-Seks is piemel in vagina doen
-Vaker = bijna elke week wel
-Het gebeurde ook in het andere huis
-Ze is nu 14 en het gebeurde ook in groep 8, toen was ze 11 of 12
-Het andere huis was een flat in [woonplaats ]
-In de flat gebeurde het ook op de bank
-Dat was een andere bank
- [slachtoffer] doet met een bekertje en een pen voor wat piemel in de vagina is
O: Ik zie dat de pen volledig in het bekertje gaat
Op 6 mei 2020 verklaarde getuige [getuige 2] het volgende:
Ik vroeg aan hem: “ [verdachte] is het echt waar, heb je het echt gedaan”, waarop hij zei: “Ja, ik heb dingen met [slachtoffer] gedaan die je als vader niet met je dochter mag doen”. Toen zei ik: “Ook op de flat al” hij zei: “Ja ook op de flat al”.
Bewijsmotivering feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn penis in de vagina van het slachtoffer is geweest op 24 april 2020 (feit 3) op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen. De vraag is of ook het tenlastegelegde misbruik in de periode voorafgaand aan 24 april 2020 bewezen kan worden.
De tenlastelegging van de feiten 1 en 2 valt uiteen in feit 1 dat ziet op de periode van misbruik toen het slachtoffer 11 jaar oud was en feit 2 dat ziet op de periode van seksueel misbruik toen het slachtoffer 12 jaar (en ouder) was.
In zedenzaken (zoals onderhavige zaak) doet zich bij de beoordeling van het bewijs vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte bepaalde handelingen ontkent, is het het woord van de één (het vermeende slachtoffer) tegen het woord van de ander (verdachte). Voor zover het gaat om penetratie is dat ook in deze zaak het geval.
Een bewezenverklaring van de periode
voorafgaandaan 24 april 2020 zou zwaar leunen op de verklaringen van [slachtoffer] , omdat verdachte ontkent de primair tenlastegelegde feiten te hebben begaan en er ten aanzien van
dezeperiode geen getuigenverklaringen voorhanden zijn of een NFI-rapport beschikbaar.
Het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2 kan daarom alleen worden bewezen als er voldoende steunbewijs is. Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank acht voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig om verdachte te veroordelen voor zowel feit 1 primair als feit 2 primair. In dit kader overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] al direct bij de ontdekking op 24 april 2020 heeft verklaard dat het misbruik al langer duurde. Verder heeft zij verklaard dat het misbruik ‘ook al in de flat’ plaatsvond. Ook verklaarde zij dat zij in groep 8 zat en 11 of 12 jaar oud was. In zoverre heeft zij vanaf het begin consistent verklaard. Zij heeft daarbij ook details gegeven, zoals het feit dat zij heeft verklaard dat het misbruik in de flat op een andere bank gebeurde. De consistentie en gedetailleerdheid van haar verklaringen, maken dat de rechtbank haar verklaringen authentiek en betrouwbaar acht.
Nu de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar acht en vast is komen te staan dat op 24 april 2020 sprake is geweest van seks (penis in vagina), is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voor de daarvoor liggende periode voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Hetgeen onder feit 4 aan verdachte ten laste is gelegd is door verdachte begaan en verdachte heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 augustus 2020;
- het proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming, pagina 84;
- het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, pagina 90.