ECLI:NL:RBMNE:2020:3369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
16-114019-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochter en bezit van kinderporno

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter en het in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gedurende een periode van ongeveer vier jaar, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochter, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De zaak kwam aan het licht toen de moeder van het slachtoffer de verdachte in een compromitterende situatie aantrof. Tijdens het onderzoek heeft het slachtoffer verklaard dat de verdachte haar meerdere keren seksueel heeft misbruikt, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als authentiek en betrouwbaar beoordeeld, mede door de consistentie en gedetailleerdheid van haar verklaringen. Daarnaast zijn er forensische bewijzen gepresenteerd, waaronder DNA-analyses die de betrokkenheid van de verdachte bij de misdrijven bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten van seksueel misbruik en het in bezit hebben van kinderporno. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijkomende voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Tevens is er een schadevergoeding van €10.000,- toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-114019-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats ] .
thans verblijvende in de extra zorgvoorziening van het Detentiecentrum [woonplaats ] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het standpunt van mr. F. ter Berge, advocaat van benadeelde partij [slachtoffer] .

2.TENLASTELEGGING

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:
op tijdstippen, gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 februari 2018 in [woonplaats ] , meermalen met zijn minderjarige dochter ( [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen (penis in vagina) van het lichaam;
feit 1, subsidiair:
op tijdstippen, gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 februari 2018 in [woonplaats ] meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd (penis getoond en/of penis tegen/op vagina geduwd/gehouden) met zijn minderjarige dochter, die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt;
feit 2, primair:
op tijdstippen, gelegen in de periode van 9 februari 2018 tot en met 23 april 2020 in [woonplaats ] , meermalen met zijn minderjarige dochter ( [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van twaalf jaar, maar niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen (penis in vagina) van het lichaam;
feit 2, subsidiair:
op tijdstippen, gelegen in de periode van 9 februari 2018 tot en met 23 april 2020 in [woonplaats ] meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd (penis getoond en/of penis tegen/op vagina geduwd/gehouden) met zijn minderjarige dochter, die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt;
feit 3, primair:
op 24 april 2020 in [woonplaats ] ontuchtige handelingen heeft gepleegd (penis in vagina
gebracht/gehouden) met zijn dochter, die toen de leeftijd van 12, maar nog niet die
van 16 jaren had bereikt;
feit 3, subsidiair:
op 24 april 2020 in [woonplaats ] ontuchtige handelingen heeft gepleegd (penis getoond en/of
penis tegen/op vagina geduwd/gehouden) met zijn dochter, die toen de leeftijd van
12, maar nog niet die van 16 jaren had bereikt;
feit 4:
in de periode van 15 februari 2017 tot en met 24 april 2020 in [woonplaats ] , meermalen
kinderporno (op zijn telefoon) heeft verspreid/verworven/in zijn bezit gehad of zich
daartoe de toegang heeft verschaft.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Inleiding
Op 24 april 2020 ontving de meldkamer van de politie een melding betreffende het seksueel misbruik van de veertien jaar oude [slachtoffer] . Verdachte betrof de vader van [slachtoffer] . In de woning waar [slachtoffer] met verdachte en haar moeder woonde, troffen de verbalisanten - naast hen - [getuige 1] (de oma van [slachtoffer] ) en [getuige 2] (de partner van [getuige 1] ) aan.
Uit de verklaring van aangeefster (de moeder van [slachtoffer] ) zou blijken dat verdachte door aangeefster naast zijn dochter bij de bank in de woonkamer was aangetroffen met zijn broek op zijn enkels en de onderzijde van zijn lichaam ontbloot. De politieambtenaren vernamen van [getuige 1] dat verdachte ten overstaan van haar had erkend dat hij zijn dochter had misbruikt. Ook tegenover [getuige 2] zou verdachte dit bevestigd hebben. [slachtoffer] verklaarde ten overstaan van de verbalisanten dat haar vader zijn piemel had laten zien. Toen de verbalisant haar vroeg of haar vader ook met zijn piemel in haar vagina was geweest, bevestigde zij dat. Dit gebeurde volgens [slachtoffer] wel vaker.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht - gelet op de aangifte, de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] tijdens het studioverhoor, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het NFI-rapport - het (telkens primair) onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het onder feit 4 aan verdachte ten laste gelegde acht zij wettig en overtuigend te bewijzen op grond van het aantreffen van de kinderpornografische afbeeldingen op de telefoon die bij verdachte in gebruik was en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Alleen uit de verklaring van aangeefster volgt dat sprake was van de tenlastegelegde handelingen in de periode van januari 2016 tot en met 8 februari 2018. Het dossier bevat hiervoor geen steunbewijs, zodat er onvoldoende wettig bewijs is.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. Voordat de politie ter plaatse kwam had verdachte enkel tegenover aangeefster verklaard dat hij zijn piemel had laten zien aan [slachtoffer] . Dat verdachte iets anders zou hebben verklaard, al dan niet voordat de politie aanwezig was, is niet komen vast te staan. Voor zover is gesproken over misbruik, is niet komen vast te staan wat verdachte onder seksueel misbruik verstaat.
Nu volgens het NFI-rapport geen vaginale cellen van [slachtoffer] zijn aangetroffen op het geslachtsdeel dan wel op het lichaam van verdachte en er ook geen DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, levert het NFI-rapport geen steunbewijs voor het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] door verdachte.
Dat DNA van [slachtoffer] is aangetroffen in de bemonstering van verdachte levert evenmin steunbewijs op. Deze overdracht van DNA-materiaal kan - volgens de raadsvrouw - worden verklaard doordat [slachtoffer] en verdachte in hetzelfde huis woonden en het DNA van [slachtoffer] op verschillende manieren – bijvoorbeeld door secundaire overdracht – op het lichaam van verdachte terecht kan zijn gekomen.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair geldt dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn geslachtsdeel heeft laten zien. Nu het enkel tonen van het geslachtsdeel niet valt onder de reikwijdte van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht is de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 aan verdachte tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 3
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende geverbaliseerd:
Op 24 april 2020 kreeg ik van de meldkamer het verzoek te gaan naar de [adres] te [woonplaats ] . Er was melding gemaakt van seksueel misbruik van de dochter des huizes. Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat de vriend van haar dochter haar kleindochter had misbruikt. Ik hoorde dat deze vriend is genaamd: [verdachte] , geboren [1974] te [geboorteplaats] . [2]
Ik hoorde dat het slachtoffer [slachtoffer] heette. [slachtoffer] zei dat haar vader zijn piemel aan haar had laten zien. Ik zag dat [slachtoffer] stil werd en de tranen bij haar weer vloeiden en toegaf dat haar vader inderdaad zijn penis in haar vagina had gestopt. [3]
[slachtoffer] gaf op te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren [2006] (14) te [geboorteplaats] . Ik hoorde dat de moeder van [slachtoffer] tegen mij zei dat zij deze avond, toen zij in de woonkamer kwam, haar vriend [verdachte] zag staan met zijn broek op zijn knieën en dat hij net bezig zijn broek om hoog te doen. Zij zag dat haar vriend stond tussen de kleine bank en de grote bank. Ook zag [aangeefster] dat haar dochter op de bank lag. [4]
Op 1 mei 2020 heeft [getuige 1] als getuige een verklaring afgelegd.
V: Vertel mij eens alles wat er vrijdag 24 april 2020 is gebeurd.
[verdachte] zat op de grote stoel en [aangeefster] zei “ [verdachte] heeft [slachtoffer] seksueel misbruikt”. Ik vroeg aan hem: “Heb je dit echt gedaan” en hij zei: “ja”. [5]
Uit het
proces-verbaal forensisch onderzoek [slachtoffer]blijkt dat het volgende spoor is veiliggesteld: SIN ZAAD0217NL
Datum 25 april 2020 om 01:00 uur
Zedenset slachtoffer [slachtoffer] . [6]
Uit het
proces-verbaal forensisch onderzoek verdachteblijkt dat het volgende spoor is veiliggesteld: SIN ZAAD0553NL
Datum 24 april 2020 om 23:30 uur
Zedenset verdachte. [7]
NFI-rapport
Op het monster met nummer ZAAD0217NL#02 (buitenste schaamlippen) zijn aanwijzingen van spermavloeistof aangetroffen. [8]
Op het monster met nummer SIN ZAADO553NL#02 (penishuid droog) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] ;
Op het monster met nummer ZAADO553NL#03 (rond eikel nat) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] ;
Op het monster met nummer ZAADO553NL#05 (eikel nat) is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte en [slachtoffer] . [9]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonsteringen ZAADO553NL#02, #03 en #05 bevatten elk DNA van twee personen;
  • verdachte [verdachte] is één van de donoren van DNA in bemonsteringen
ZAADO553NL#02, #03 en #05;
- de onbekende persoon in hypothese 2 is niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer
[slachtoffer] .
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurige
onbekende persoon.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#02 is circa 25 miljoen keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#03 is circa 400 miljoen keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
- Het verkregen DNA-mengprofiel ZAADO553NL#05 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [10]
Bewijsmotivering feit 3
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn penis aan zijn dochter heeft laten zien op 24 april 2020, maar dat er niet meer is voorgevallen dan dat. Uit het NFI-rapport blijkt echter dat op de penis van verdachte DNA is aangetroffen van verdachte zelf en een andere persoon. De kans dat het DNA van die andere persoon afkomstig is van iemand anders dan [slachtoffer] , is vrijwel nihil. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit materiaal van [slachtoffer] afkomstig is. Gelet op het feit dat het gaat om de penis van verdachte en het niet voorstelbaar is dat het DNA daar – anders dan door misbruik – terecht is gekomen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat ziet op secundaire overdracht.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat zij op 24 april 2020 seks heeft gehad met haar vader, dat aangeefster verdachte die avond met zijn broek naar beneden naast zijn dochter [slachtoffer] zag staan én de constatering dat zo goed als zeker DNA-materiaal van [slachtoffer] op de penis van verdachte is aangetroffen en spermavloeistof is aangetroffen op de buitenste schaamlippen van [slachtoffer] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2020 met zijn penis in de vagina van zijn dochter is geweest, zodat feit 3 onder primair bewezen zal worden verklaard.
Feit 1 primair, feit 2 primair
Op 25 april 2020 heeft verbalisant [verbalisant] het volgende geverbaliseerd:
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat het al eens eerder was geweest. [11]
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat dit zeker al een jaar of langer aan de gang was.
Ik hoorde dat haar moeder [aangeefster] hier op in haakte en haar zeggen dat dit zeker
al vier jaar aan de gang is althans sinds zij in dit huis wonen.
Bij navraag GBA blijkt dat het gezin sinds 24 november 2016 op dit adres woont. [12]
Uit het
proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zedenblijkt dat [slachtoffer] vertelde dat papa vreemd deed en hij vanavond vieze dingen met haar deed. Hij liet zijn piemel zien en ze hadden seks. Seks was piemel in vagina. Dit gebeurde vaker. [13]
Op 25 april 2020 deed [aangeefster] aangifte.
Ook heb ik hem gevraagd hoe lang het misbruik van [slachtoffer] had geduurd. Ook dit was voor
de politie kwam. [verdachte] zei dat het vaker was gebeurd. Ik heb toen aan [slachtoffer] gevraagd hoe lang dit al was. [slachtoffer] zei dat dit ook al in de flat was gebeurd. Wij zijn inmiddels drie à vier jaar verhuisd vanuit de flat naar onze woning waar we nu wonen. [14]
V: Wie is de vader van [slachtoffer] ?
A: [verdachte] [15]
Op 29 april 2020 verklaarde [aangeefster] het volgende.
[verdachte] heeft dit ook bekend dat het al in de flat gebeurde (…). Ik wist toen nog niet wat er precies gebeurd was maar dus wel dat het al in de flat aan de gang was. [16]
Op 30 april 2020 is [slachtoffer] in een studio gehoord.
Samengevat verklaarde [slachtoffer] :
-Ze komt vertellen over haar vader
-Hij heeft seks met haar gehad. [17]
-Het is vaker gebeurd
-Het gebeurde op de bank
-Het gebeurde in het weekend want dan werkte hij niet
-Papa had ook seks met haar in het vorige huis
-Seks is piemel in vagina doen
-Vaker = bijna elke week wel
-Het gebeurde ook in het andere huis
-Ze is nu 14 en het gebeurde ook in groep 8, toen was ze 11 of 12
-Het andere huis was een flat in [woonplaats ]
-In de flat gebeurde het ook op de bank
-Dat was een andere bank [18]
- [slachtoffer] doet met een bekertje en een pen voor wat piemel in de vagina is
O: Ik zie dat de pen volledig in het bekertje gaat [19]
Op 6 mei 2020 verklaarde getuige [getuige 2] het volgende:
Ik vroeg aan hem: “ [verdachte] is het echt waar, heb je het echt gedaan”, waarop hij zei: “Ja, ik heb dingen met [slachtoffer] gedaan die je als vader niet met je dochter mag doen”. Toen zei ik: “Ook op de flat al” hij zei: “Ja ook op de flat al”. [20]
Bewijsmotivering feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn penis in de vagina van het slachtoffer is geweest op 24 april 2020 (feit 3) op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen. De vraag is of ook het tenlastegelegde misbruik in de periode voorafgaand aan 24 april 2020 bewezen kan worden.
De tenlastelegging van de feiten 1 en 2 valt uiteen in feit 1 dat ziet op de periode van misbruik toen het slachtoffer 11 jaar oud was en feit 2 dat ziet op de periode van seksueel misbruik toen het slachtoffer 12 jaar (en ouder) was.
In zedenzaken (zoals onderhavige zaak) doet zich bij de beoordeling van het bewijs vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte bepaalde handelingen ontkent, is het het woord van de één (het vermeende slachtoffer) tegen het woord van de ander (verdachte). Voor zover het gaat om penetratie is dat ook in deze zaak het geval.
Een bewezenverklaring van de periode
voorafgaandaan 24 april 2020 zou zwaar leunen op de verklaringen van [slachtoffer] , omdat verdachte ontkent de primair tenlastegelegde feiten te hebben begaan en er ten aanzien van
dezeperiode geen getuigenverklaringen voorhanden zijn of een NFI-rapport beschikbaar.
Het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2 kan daarom alleen worden bewezen als er voldoende steunbewijs is. Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank acht voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig om verdachte te veroordelen voor zowel feit 1 primair als feit 2 primair. In dit kader overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] al direct bij de ontdekking op 24 april 2020 heeft verklaard dat het misbruik al langer duurde. Verder heeft zij verklaard dat het misbruik ‘ook al in de flat’ plaatsvond. Ook verklaarde zij dat zij in groep 8 zat en 11 of 12 jaar oud was. In zoverre heeft zij vanaf het begin consistent verklaard. Zij heeft daarbij ook details gegeven, zoals het feit dat zij heeft verklaard dat het misbruik in de flat op een andere bank gebeurde. De consistentie en gedetailleerdheid van haar verklaringen, maken dat de rechtbank haar verklaringen authentiek en betrouwbaar acht.
Nu de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar acht en vast is komen te staan dat op 24 april 2020 sprake is geweest van seks (penis in vagina), is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voor de daarvoor liggende periode voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Hetgeen onder feit 4 aan verdachte ten laste is gelegd is door verdachte begaan en verdachte heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming, pagina 84;
  • het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, pagina 90.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 februari 2018 te [woonplaats ] ,
met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer] (geboren op [2006] ), die toen
de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft
gepleegd, die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte meermalen, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
2.
in of omstreeks de periode gelegen tussen 9 februari 2018 tot en met 23 april 2020 te
[woonplaats ] , met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de
leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
3.
op 24 april 2020 te [woonplaats ] , met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
4.
in de periode van 15 februari 2017 tot en met 24 april 2020 in de gemeente [woonplaats ] , in elk geval in Nederland, meermalen, afbeeldingen, te weten foto’s, en een gegevensdrager, te weten een telefoon (Samsung) bevattende afbeeldingen, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft verworven en in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze
persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert
in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding
(op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen
en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende
afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet
en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of
de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de
fotos/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten
en/of billen in beeld gebracht worden
(waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking
heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1. primair

met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;

2. primair

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;

3. primair

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind;

4.

een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Nu er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
 een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden:
* meldplicht bij de reclassering;
* ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering;
* meewerken aan de controle van digitale gegevensdragers tijdens huisbezoek;
* zich houden aan een contactverbod met [slachtoffer] , geboren op [2006] ;
* zich niet bevinden in of bij de woning aan de [adres] te [woonplaats ] ;
 en aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte op te leggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende dat hij gedurende die periode:
* geen contact legt of laat leggen met [slachtoffer] , geboren op [2006] en
* zich niet zal bevinden in of bij de woning aan de [adres] te [woonplaats ] ,
waarbij de politie toeziet op handhaving van deze maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn baan die afhankelijk is van de uitkomst van onderhavige strafzaak, het feit dat verdachte reeds 104 dagen in voorarrest verblijft en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals deze worden genoemd in het reclasseringsrapport, te koppelen.
Met betrekking tot de voorwaarden die zijn genoemd in het reclasseringsrapport en zien op het vermijden van contacten met minderjarigen is de verdediging van oordeel dat deze niet proportioneel zijn en met betrekking tot het vermijden van kinderporno (inclusief het meewerken aan controle digitale gegevensdragers) is de verdediging van oordeel dat deze te breed zijn geformuleerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zo’n drie a vier jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn dochter. De ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen door verdachte, stopten pas toen deze handelingen aan het licht kwamen doordat de partner van verdachte (tevens de moeder van het slachtoffer) verdachte zag toen hij ontkleed voor zijn dochter stond. Verdachte bleek op dat moment seks met zijn dochter te hebben gehad. Het misbruik bleek wekelijks te gebeuren en was al vele jaren aan de gang. Het slachtoffer mocht van verdachte niets tegen haar moeder (aangeefster) zeggen. Soms ging verdachte, zo verklaarde het slachtoffer, door terwijl het slachtoffer aangaf het niet te willen. Hij trok dan haar onderbroek naar beneden.
Het slachtoffer was 11 jaar oud toen het misbruik begon. Het slachtoffer functioneert op dit moment door een verstandelijke beperking op het niveau van een 6 tot 8-jarige.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn dochter op zeer ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Het is voorstelbaar dat het misbruik op het slachtoffer een extra grote impact heeft, omdat zij sowieso extra kwetsbaar is.
Door zijn handelwijze heeft verdachte bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als vader van het slachtoffer mocht worden gesteld. Kinderen behoeven juist bescherming tegen seksuele benaderingen door volwassenen en moeten kunnen rekenen op bescherming van hun ouders. Door het misbruik van het slachtoffer is de kans groot dat het slachtoffer haar vader lange tijd niet in haar leven wenst en zij door het handelen van verdachte aldus geen vader in haar leven heeft. Voor de periode dat zij wel een vader in haar leven had, geldt dat zij in die periode door hem grovelijk tekort is gedaan. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Uit het door [getuige 1] uitgeoefende spreekrecht namens aangeefster blijkt hoezeer het misbruik, alle onderzoeken en verhoren reeds nu al inbreuk maken op het leven van het slachtoffer, aangeefster en de grootouders van het slachtoffer. De verwachting is dat de gevolgen voor hen ook op lange termijn een grote impact zullen hebben op hun levens. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.
Verdachte heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan misbruik van zijn dochter, maar ook aan het bezitten van kinderporno. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het misbruik van kinderen voor de productie van deze afbeeldingen. Bij het maken van kinderporno wordt immers op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de betrokken kinderen. Vaak zeer jonge kinderen worden door volwassenen gedwongen om zeer vergaande seksuele handelingen uit te voeren of te ondergaan. Dergelijk seksueel misbruik zal in de regel leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade bij de betrokken kinderen. Daarbij is het een gegeven dat kinderpornografisch materiaal op internet circuleert, hetgeen betekent dat de betrokken kinderen tot in lengte van jaren slachtoffer kunnen blijven.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een uittreksel Justitiële documentatie van 1 juli 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • een verslag gedateerd op 28 april 2020 van een NIFP-consult, opgemaakt door A.C. van Dijk, psychiater;
  • een reclasseringsadvies van 6 mei 2020, opgemaakt door W. Kieft, reclasseringswerker;
  • een pro justitia rapportage van 15 juli 2020, opgemaakt door I.M.A.E. van Vimmeren, GZ-psycholoog. Kort samengevat houdt dit rapport het volgende in:
“Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking, mogelijk met een comorbide autismespectrumstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was dit ook zo.
De gebrekkige ontwikkeling van betrokkene op cognitief, sociaal en emotioneel vlak beïnvloedt zijn functioneren op alle levensgebieden. Hij heeft zeer beperkte probleemoplossende vaardigheden bij spanningen en is niet in staat om een gelijkwaardige relatie (intiem noch niet-intiem) met anderen aan te gaan. Hij redeneert vanuit egocentrisch perspectief en is er niet mee bezig dat andere mensen een situatie mogelijk op een andere manier kunnen beschouwen. De geclassificeerde licht verstandelijke beperking maakt dat hij in de algemeenheid in verminderde mate in staat is om zijn gedrag af te wegen en eventuele gevolgen ervan te overzien. Op basis van zijn verhaal lijkt hij bij [slachtoffer] . volledig impulsief te hebben gehandeld. De mogelijkheid bestaat echter ook dat er wel degelijk meer seksuele verlangens speelden en hij heeft gepland om [slachtoffer] . te benaderen op het moment dat mw. [aangeefster] . boven was (zij het dat hij gezien haar nabijheid daar wel een groot risico op betrapping bij nam). Ook bij een dergelijke planmatigheid geldt dat hij niet in staat is om de verschillende aspecten en gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien: er was sprake van een algemeen hoog stressniveau, dat zijn neiging tot zijn seksuele coping versterkt. Voorts beschikt hij over onvoldoende vaardigheden om de impact van zijn gedrag op een ander mee te wegen en andere ‘oplossingen’ te bedenken. Om die reden luidt het advies om het ten laste
gelegde (indien bewezen) in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt voornamelijk bepaald door de dynamische factoren in combinatie met het (na zijn detentie hoogstwaarschijnlijk) ontbreken van beschermende factoren. Betrokkene heeft geen constructieve probleemoplossende vaardigheden en met het verliezen van zijn relatie heeft hij geen mensen in zijn omgeving die hem kunnen ondersteunen. Zijn oplossingen zijn problemen vermijden door er niet aan te denken, of overgaan tot een seksuele coping met als zorgwekkende combinatie dat hij weinig interesse in de ander heeft. Vooral zorgwekkend is dat in detentie zichtbaar is dat zijn seksuele coping toeneemt bij oplopende stress (masturberen van eenmaal per dag naar meerdere keren per dag). Het ontbreken aan andersoortige probleemoplossende vaardigheden maakt dat hij niet snel in staat is om andere strategieën te hanteren waardoor het risico op nieuw seksueel grensoverschrijdend gedrag mogelijk toeneemt: zeker als hij (zonder relatie en werk) ‘niets meer te verliezen’ heeft. Dit leidt ertoe om het gecombineerde risico dat uit de Static en Stable naar voren komt (laag) vanwege de dynamische risicofactoren gecombineerd met het ontbreken van beschermende factoren naar ‘matig’ op te hogen.
Ten aanzien van het (vermeende) seksueel grensoverschrijdende gedrag is behandeling gericht op de dynamische risicofactoren geïndiceerd. Zijn terughoudendheid maakt het lastig om de intensiteit en duur nauwkeurig in te schatten (het is onbekend wat in een behandeling nog ‘boven tafel’ kan komen), maar een ambulant kader bij een forensische polikliniek is gezien het risico en de door betrokkene geuite motivatie tot behandeling afdoende. Doelen dienen te zijn gericht op het vergroten van inzicht in zijn seksualiteit en de ‘route’ naar seksueel grensoverschrijdend gedrag, het verminderen van zijn neiging tot seksuele coping, omgaan met een mogelijke seksuele deviantie, en aanleren van een meer proactieve wijze van omgaan met spanningen (in de situatie van betrokkene zal het vragen om hulp of steun het meest haalbaar zijn). Gezien zijn sociale beperkingen is een COSA-cirkel een passend netwerk voor hem; hij zal een vorm van controle op zijn gedrag nodig hebben. In bredere zin heeft betrokkene echter méér begeleiding nodig. Als zijn relatie eindigt, loopt hij tegen grote problemen aan die hij niet zelf het hoofd kan bieden. Als zijn
werk ook zou stoppen, mist hij een woning, netwerk én dagbesteding en zullen stemmingsklachten toenemen. Het heeft dan prioriteit in elk geval eerst passend onderdak te vinden en hem te stabiliseren alvorens een zedenbehandeling te starten. De beperkte zelfredzaamheid maakt een beschermde woonvorm (met in de toekomst eventueel de mogelijkheid tot een begeleide woonvorm) en laagdrempelige dagbesteding noodzakelijk. Betrokkene is gemotiveerd voor behandeling, maar het is onvoorspelbaar hoe hij gaat reageren als hij beseft niet meer naar zijn vriendin en dochter terug te kunnen. Voorts kan zijn neiging tot vermijden na detentie ertoe leiden dat zijn motivatie vermindert. Als ‘stok achter de deur’ om het traject gericht op het opstellen van een delictanalyse en het behandelen van de seksuele coping te waarborgen, is het vormgeven van het interventieadvies als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel geïndiceerd; met een meldplicht bij reclassering.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen van de psycholoog te twijfelen en neemt deze over. De rechtbank zal het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte toe rekenen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 juli 2020 van W. Kieft. Samengevat wordt – zakelijk weergeven - het volgende gerapporteerd:
“Voorafgaand aan de verdenking woonde betrokkene met zijn vriendin (aangeefster) en dochter (vermeend slachtoffer). Hij werkte bij een sociale werkvoorziening. Er was de laatste jaren geen sprake meer van seks en intimiteit in de relatie, hoewel betrokkene hier wel behoefte aan had. Hij ervoer naar eigen zeggen veel stress door zijn werk, vanwege zijn lichamelijke klachten en de bejegening door de voorman. Uit het onderzoek van het NIFP blijkt dat betrokkene seks als copingsmechanisme inzet; hij masturbeert om de stress te verlagen. Het verhoogde stressniveau versterkte deze coping. De heer [verdachte] denkt zelf dat zijn gedrag mogelijk ook voortkomt uit vernederingen en pesterijen in jeugd, die hij heeft weg gestopt. Daarnaast is er sprake van een verstandelijke beperking en zijn er aanwijzingen voor een stoornis in het autisme spectrum.
De seks als coping, het ontbreken van een intieme relatie, het ontbreken van een steunend netwerk en zijn onmacht om gelijkwaardige relaties aan te gaan zijn risicofactoren. Daarnaast is de vraag of er sprake is van een deviante seksuele voorkeur.
De stabiliteit die er was in zijn leven (relatie, woning, werk) lijken wegens onderhavige verdenking weg te vallen. Dit is een groot verlies waar betrokkene, gezien zijn beperkte copingsvaardigheden, moeilijk mee om kan gaan.
De reclassering acht het van belang om betrokkene eerst te ondersteunen bij het terugkrijgen van stabiliteit in zijn leven en het verwerken van de grote verandering, om vervolgens behandeling te kunnen starten gericht op het voorkomen van recidive. Op den duur kan hij tijdens een reclasseringstoezicht worden aangemeld voor de COSA. Dit is een methode voor re-integratie van zedendaders waarmee sociale isolatie kan worden voorkomen. De reclassering sluit zich aan bij het door het NIFP als ‘matig’ ingeschatte risico op seksuele recidive.
Bij een veroordeling adviseren bij een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzonder voorwaarden: meldplicht bij de reclassering; ambulante behandeling; begeleid wonen of maatschappelijke opvang; contactverbod met zijn dochter; locatieverbod met politietoezicht; vermijden van contact met minderjarigen; vermijden van kinderporno.”
De rechtbank acht behandeling van verdachte noodzakelijk en zal dit als bijzondere voorwaarde aan hem opleggen. Zij acht het zeer zorgelijk dat verdachte in de toekomst (hoogstwaarschijnlijk) niet meer in zijn voormalige woning kan verblijven nu aangeefster en slachtoffer niet meer met hem samen willen wonen en het de vraag is in hoeverre verdachte zelfstandig in staat zal zijn zijn leven vorm te geven. De door de reclassering voorgestelde maatregel van het vermijden van contact met minderjarigen acht de rechtbank echter niet passend en proportioneel, nu een dergelijk algemeen verbod te ver af staat van misbruik dat onder specifieke omstandigheden in huiselijke kring heeft plaatsgevonden en het recidiverisico onder de andere bijzondere voorwaarden kan worden ingeperkt.
Strafmaat
Voor misbruik van minderjarigen wordt in de regel een gevangenisstraf van enkele jaren opgelegd. In het nadeel van verdachte weegt mee dat het misbruik herhaaldelijk heeft plaatsgevonden en over een lange periode. In zijn nadeel weegt ook mee dat hij zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan misbruik van zijn dochter, maar ook aan het in bezit hebben van kinderporno. In strafverminderende zin weegt mee dat het bewezenverklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal aan deze straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht; ambulante behandeling; contact- en locatieverbod verbinden.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, naast de gevangenisstraf, een vrijheidsbeperkende maatregel moet worden opgelegd voor de duur van drie jaren, inhoudende dat verdachte: geen contact legt of laat leggen met [slachtoffer] en dat verdachte zich niet zal begeven binnen bij of in de woning aan de [adres] te [woonplaats ] . Wanneer verdachte het contact- of locatieverbod overtreedt zal hem vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van 3 dagen per overtreding.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 38v lid 2 op te leggen vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben (HR 10 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1310). Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in (…) artikel 38v lid 4 Sr gestelde voorwaarden is voldaan (vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537).
In het specifieke geval als onderhavige acht de rechtbank dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel aangewezen omdat ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte opnieuw zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon nu door de reclassering het risico op recidive van een seksueel delict matig wordt geacht. De rechtbank acht het verder zorgelijk dat verdachte niet lijkt te kunnen accepteren dat zijn relatie met de moeder van [slachtoffer] is beëindigd en dat [slachtoffer] en haar moeder geen contact met hem willen. Een zorgpunt is tevens dat verdachte, bij het beëindigen van zijn relatie met aangeefster, tegen grote problemen aanloopt die hij niet zelf het hoofd kan bieden. Als zijn werk ook zal stoppen, mist hij een woning, netwerk én dagbesteding en zullen stemmingsklachten toenemen. Het is in een dergelijke situatie goed mogelijk dat verdachte zal proberen in contact te komen met aangeefster of zich in de buurt van de woning aan de [adres] te [woonplaats ] zal begeven. De rechtbank beveelt dat de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.VORDERING BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] , de moeder van [slachtoffer] , heeft namens [slachtoffer] als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend voor een bedrag van
€ 10.000,- bestaande uit een vergoeding van immateriële schade. Zij vordert ook de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts acht zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering naar evenredigheid van hetgeen bewezen wordt verklaard kan worden toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [slachtoffer] door het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu het evident is dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding van € 10.000,- kan worden toegewezen nu zij het bedrag redelijk en billijk acht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De rechtbank zal als ingangsdatum hanteren 24 april 2020.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 240b, 244, 245 en 248
van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat
1 (één) jaarvan deze gevangenisstraf
nietzal worden
ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- geeft aan hieronder genoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de hierna genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
- stelt als
algemene voorwaardendat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte gedurende de proeftijd:
* zich op de 1e werkdag na het ingaan van de proeftijd zal
meldenbij Reclassering Nederland op het volgende adres: Zwarte Woud 2 3524 SJ te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende de door de reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht en zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
* deel neemt aan poliklinische
behandeling bij een forensische kliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
meewerkt aan de
controle van digitale gegevensdragerstijdens een huisbezoek;
geen contactlegt of laat leggen met
[slachtoffer], geboren op [2006] ;
zich
nietzal
bevindenin of bij de woning aan de
[adres] te [woonplaats ];
  • legtaan verdachte
    op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
    3 (drie) jaarop;
  • beveelt dat verdachte
  • zich
  • zich
- waarbij de
politieopdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 3 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2020.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 februari 2018 te [woonplaats ] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,
met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer] (geboren op [2006] ), die toen
de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft
gepleegd, die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen
van het lichaam, immers heeft hij verdachte, meermalen, althans éénmaal (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden;
art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1januari 2016 tot en met 8 februari 2018 te [woonplaats ] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer]
(geboren op [2006] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft
hij verdachte, meermalen, althans éénmaal (telkens)
- zijn penis aan die [slachtoffer] getoond en/of
-- zijn penis tegen/op de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] geduwd
en/of gehouden
art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 9 februari 2018 tot en met 23 april 2020 te
[woonplaats ] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de
leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige
handelingen heeft gepleegd,
die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam,
immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden;
art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 9 februari 2018 tot en met 23 april 2020 te
[woonplaats ] , althans in het arrondissement Midden-Nederland met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer]
(geboren op [2006] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
immers heeft hij verdachte, meermalen, althans éénmaal (telkens)
- zijn penis aan die [slachtoffer] getoond en/of
- zijn penis tegen/op de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] geduwd
en/of gehouden
art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3
hij op of omstreeks 24 april 2020 te [woonplaats ] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de
leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige
handelingen heeft gepleegd,
die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam,
immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden;
art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2020 te [woonplaats ] , althans in het arrondissement Midden-Nederland
met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer] (geboren op [2006] ), die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd,
immers heeft hij verdachte, meermalen, althans éénmaal (telkens)
- zijn penis aan die [slachtoffer] getoond en/of
- zijn penis tegen/op de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] geduwd en/of gehouden
art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2017 tot en met 24 april 2020
in de gemeente [woonplaats ] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) afbeeldingen, te weten (een) foto(s) en/of
gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, te weten een telefoon (Samsung)
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog
niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken
heeft
verspreid,
verworven,
in bezit heeft en/of
zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met
gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze
persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert
in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding
(op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen
en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende
afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet
en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of
de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de
fotos/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten
en/of billen in beeld gebracht worden
(waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking
heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
(foto nr 4 t/m 19 en 21 t/m 24 gevoegd in de toonmap)
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 juni 2020, genummerd PL0900-2020125214, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 113. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , pagina 6.
3.Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , pagina 7.
4.Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , pagina 8.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 60.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek [slachtoffer] , met nummer PL0900-2020125214-11, pagina 1.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek verdachte, met nummer PL0900-2020125214-15, pagina 2.
8.NFI-rapport van 16 juli 2020, opgesteld door dr. S van Soest, genummerd 2020.04.29.062, pagina 2.
9.NFI-rapport van 16 juli 2020, opgesteld door dr. S. van Soest, genummerd 2020.04.29.062, pagina 4.
10.NFI-rapport van 16 juli 2020, opgesteld door dr. S. van Soest, genummerd 2020.04.29.062, pagina 5.
11.Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , pagina 7.
12.Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , pagina 8.
13.Proces-verbaal van bevindingen, informatief zedengesprek, pagina 13.
14.Proces-verbaal van aangifte, pagina 16.
15.Proces-verbaal van aangifte, pagina 18.
16.Proces-verbaal van aangifte, pagina 49.
17.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor, pagina 55.
18.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor, pagina 56.
19.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor, pagina 57.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 68.