ECLI:NL:RBMNE:2020:3283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/71
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende handhaving omgevingsvergunning

Op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende in [woonplaats], een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Verzoeker stelde dat er niet conform de omgevingsvergunning van 3 januari 2018 werd gebouwd, omdat een steunpilaar nog niet was teruggeplaatst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen overtreding van de vergunning is, omdat de bouw nog niet was afgerond en de derde-partij, die de vergunning had verkregen, bereid was de steunpilaar terug te plaatsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie niet onveilig genoeg was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Dalen, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/71
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.H.J. Emmen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M. van Rijbroek).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij ], te [woonplaats] .

Inleiding

1. Verzoeker (hierna: [verzoeker] ) woont op het adres [adres] in [woonplaats] . Derde-partij (hierna gezamenlijk aangeduid als [derde-partij ] , enkelvoud) wonen op het adres [adres] in [woonplaats] .
2. [derde-partij ] heeft in eerste instantie de achterzijde van zijn woning op de begane grond vergroot zonder daarvoor over de juiste vergunning te beschikken. Hij heeft daarbij een mandelig stalen tussenschot en een mandelig stalen steunpilaar, waarop zowel het balkon van [derde-partij ] als van [verzoeker] rust, verwijderd. Op 3 januari 2018 heeft [derde-partij ] alsnog een omgevingsvergunning gekregen.
3. Op 25 april 2018 heeft er een civielrechtelijk kort geding bij deze rechtbank plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn [verzoeker] en [derde-partij ] door middel van een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de steunpilaar op dezelfde plaats dient te worden teruggeplaatst als voor de verbouwing. Daarnaast zou [derde-partij ] een bouwtechnische tekening door een bouwkundig adviesbureau te laten maken waarbij die tekening geschikt dient te zijn voor het maken van een draagkrachtberekening. [derde-partij ] heeft naar aanleiding van die afspraak op 1 mei 2018 een revisietekening ingediend.
4. Vervolgens heeft verweerder een besluit genomen op het bezwaar van [verzoeker] tegen de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is in stand gelaten onder aanvulling van de motivering en met toevoeging van de tekening van 1 mei 2018. [verzoeker] is tegen deze beslissing op bezwaar in beroep gegaan. Het beroep is bij uitspraak van 28 maart 2019 ongegrond verklaard. [1]
5. [verzoeker] heeft op 22 mei 2019 een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder, omdat er volgens hem in afwijking van de vergunning wordt gebouwd. Verweerder heeft dit handhavingsverzoek op 10 december 2019 afgewezen. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
6. Op 24 februari 2020 is het verzoek om voorlopige voorziening op zitting behandeld. [verzoeker] was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. [derde-partij ] was ook op de zitting aanwezig. Op de zitting hebben partijen afgesproken dat er op 6, 13 en 20 maart 2020 werkzaamheden zullen worden verricht. Verzoeker zal dan uiterlijk 15 april 2020 laten weten of hij zijn verzoek om voorlopige voorziening intrekt.
7. [verzoeker] heeft op 14 april 2020, 29 april 2020, 14 mei 2020 en 4 juni 2020 om uitstel van deze termijn verzocht. [verzoeker] gaf daarbij aan in overleg te zijn met [derde-partij ] om tot een oplossing te komen. Op 25 juni 2020 heeft [verzoeker] laten weten dat hij het verzoek om voorlopige voorziening niet intrekt.
8. Op 6 augustus 2020 heeft er opnieuw een zitting plaatsgevonden. [verzoeker] was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde-partij ] was, met bericht van verhindering, niet op de zitting aanwezig.

Omvang van het geding

9. [verzoeker] heeft op 22 mei 2019 een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. In dit handhavingsverzoek stelt [verzoeker] dat er niet gebouwd is conform de vergunning van
3 januari 2018. De steunpilaar is namelijk nog niet teruggeplaatst, terwijl dit volgens de vergunning inclusief de revisietekening wel zou moeten. Er is daarom sprake van een overtreding. Daar komt bij dat het balkon wordt ondersteund door twee tijdelijke stempels en dit is een onveilige situatie, aldus [verzoeker] .
10. Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen overtreding is. Het klopt dat een gedeelte van de vergunning, het terugplaatsen van de steunpilaar, nog niet uitgevoerd is, maar dat komt volgens verweerder omdat [verzoeker] geen toestemming geeft voor de werkzaamheden op zijn perceel. Als er al een onveilige situatie zou bestaan, zou verweerder [verzoeker] aanschrijven omdat hij het in zijn macht de aanpassingen op zijn eigen perceel uit te voeren.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

11. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is tijdens de bezwaarfase alleen aanleiding als het primaire besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de heroverweging in bezwaar niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven.
12. De voorzieningenrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om dat aan te nemen. Dit zal hierna worden uitgelegd.
13. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat de steunpilaar nog niet geplaatst is conform de revisietekening. [verzoeker] en [derde-partij ] hebben meermaals getracht afspraken te maken over het terugplaatsen van de steunpilaar, maar dat is om allerlei redenen nog niet gelukt. Namens [verzoeker] is tijdens de tweede zitting toegelicht dat de week voor de tweede zitting nog geprobeerd is om een afspraak over terugplaatsing te maken en dat [derde-partij ] zich toen bereid heeft verklaard de steunpilaar terug te plaatsen. [verzoeker] vindt echter dat behalve het plaatsen van de steunpilaar, ook het balkon opgekrikt moet worden. Door het verwijderen van de steunpilaar is het balkon namelijk verzakt. [derde-partij ] weigert dit opkrikken, met als gevolg dat [verzoeker] geen medewerking wil verlenen voor de werkzaamheden op zijn perceel.
14. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat [derde-partij ] nog steeds van plan en bereid is de steunpilaar te plaatsen om de werkzaamheden conform de vergunning af te ronden. Gelet daarop is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van bouwen in afwijking van de vergunning, maar van een situatie waarin de bouw nog niet afgerond is, klopt. Dit betekent dat er geen sprake is van een overtreding, zodat er nu geen aanleiding is om aan te nemen dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in bezwaar niet of niet volledig in stand zou kunnen blijven.
15. De voorzieningenrechter wijst er, wellicht ten overvloede, op dat het door [verzoeker] gewenste opkrikken van het balkon géén onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Om die reden kan daar in deze procedure daarom geen betekenis aan toe komen.

Belangenafweging

16. De voorzieningenrechter ziet in de belangen van [verzoeker] geen aanleiding om een voorziening te treffen. Het balkon van [verzoeker] wordt ondersteund door twee stempels. De situatie is niet dusdanig onveilig dat er een voorziening getroffen moet worden.

Conclusie

17. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2020 door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak (voor zover nodig) alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze uitspraak is te vinden via ECLI:NL:RBMNE:2019:1421.