ECLI:NL:RBMNE:2019:1421

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
UTR 18/3024
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor bouwen in strijd met bestemmingplan; toetsing aan Bouwbesluit 2012

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het vergroten van een woning op het perceel Ereprijsstraat 5 in Soest. De vergunninghouder had zonder de juiste vergunning de achterzijde van zijn woning vergroot, wat leidde tot een conflict met de eiser, die geen toestemming had gegeven voor het verwijderen van een steunpilaar die essentieel was voor de constructie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend na klachten van de eiser en dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest het primaire besluit had genomen om de vergunning te verlenen.

De rechtbank oordeelde dat het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag een 'aannemelijkheidstoets' moet toepassen, waarbij moet worden vastgesteld of de overgelegde gegevens aannemelijk maken dat de bouwactiviteit voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank concludeerde dat de revisietekening van 1 mei 2018, samen met de verklaring van de controlerend constructeur, voldoende aannemelijk maakte dat het bouwplan voldeed aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012. Eiser had niet aangetoond waarom de oorspronkelijke constructieberekening niet gebruikt kon worden voor de revisietekening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de aannemelijkheidstoets in het bestuursrecht en de rol van de controlerend constructeur in de beoordeling van bouwplannen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.H.J. Emmen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder
(gemachtigde: mr. P.A. Phielix).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder, ter legalisatie, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingplan aan vergunninghouder voor het vergroten van de woning op de begane grond op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel).
Bij besluit van 29 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering en met toevoeging van de opgenomen revisietekening van 1 mei 2018.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. P.J.A. Jacobs, werkzaam als controlerend constructeur bij verweerder. Derde-partij is verschenen, vergezeld door zijn partner.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghouder heeft in eerste instantie de achterzijde van zijn woning op de begane grond vergroot zonder daarvoor over de juiste vergunning te beschikken. Hij heeft daarbij een mandelig stalen tussenschot en een mandelig stalen steunpilaar, waarop zowel het balkon van vergunninghouder als van eiser rust, verwijderd. Het geschil spitst zich toe op deze steunpilaar. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor het verwijderen of verplaatsen van de steunpilaar. Na klachten van eiser heeft er op het gemeentehuis van Soest een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, vergunninghouder en vertegenwoordigers van de gemeente. Naar aanleiding van dit gesprek heeft vergunninghouder op 21 november 2017 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen. Tijdens de behandeling van het bezwaar tegen het primaire besluit heeft er op 25 april 2018 een civielrechtelijk kort geding bij deze rechtbank plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn eiser en vergunninghouder door middel van een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de steunpilaar op dezelfde plaats dient te worden teruggeplaatst als voor de verbouwing. Tevens dient vergunninghouder een bouwtechnische tekening door een bouwkundig adviesbureau te laten maken waarbij die tekening geschikt dient te zijn voor het maken van een draagkrachtberekening. Vergunninghouder heeft naar aanleiding van die afspraak op 1 mei 2018 een revisietekening ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waar de tekening van 1 mei 2018 deel van uitmaakt.
2. Onder aanvulling van de motivering handhaaft verweerder met het bestreden besluit zijn standpunt om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingplan voor het vergroten van de woning op de begane grond op het perceel. Gezien de vaststellingsovereenkomst van 25 april 2018, de revisietekening van 1 mei 2018 en de verklaring van de controlerend constructeur van de gemeente is het verweerder voldoende aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012.
3. Het punt dat partijen verdeeld houdt is de onderbouwing van de veiligheid van de vergunde constructie. Eiser stelt dat verweerder niet heeft nagerekend of de nieuwe tekening aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012 voldoet.
Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op het rapport van [adviesbureau] van 17 juli 2018. Hieruit zou blijken dat de gehele constructie onveilig is.
4. Verweerder wijst er op dat er bij de oorspronkelijke aanvraag een tekening en een constructieberekening van 27 november 2017 aanwezig waren. Deze tekening en berekening zijn toen door de controlerend constructeur beoordeeld. Hij heeft aanleiding gezien om een nadere toelichting te vragen op de ingestuurde tekening. Na ontvangst van de reactie, de revisietekening van 20 december 2017 (gedingstuk 7.3), was de controlerend constructeur van oordeel dat het bouwplan voldeed aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de wijzigingen in de revisietekening van 1 mei 2018 niet maken dat een aanpassing van de oorspronkelijke constructieberekening noodzakelijk is, omdat de kolom voet (het staalprofiel in de beton opstort) hetzelfde blijft. Ter zitting heeft de controlerend constructeur hierover een nadere toelichting gegeven en uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen.
5. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat ten aanzien van de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 een ‘aannemelijkheidstoets’ geldt. Het bevoegd gezag moet beoordelen of de bij de aanvraag om een omgevingsvergunning overgelegde gegevens aannemelijk maken dat de bouwactiviteit voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank is
van oordeel dat verweerder, gelet op de vaststellingsovereenkomst, de revisietekening van 1 mei 2018 en de verklaring van de controlerend constructeur heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Eiser heeft niet aangevoerd waarom de oorspronkelijke constructieberekening niet te gebruiken zou zijn bij de revisietekening van 1 mei 2018. Het rapport van [adviesbureau] doet daar niet aan af. Dat rapport geeft geen concrete berekeningen maar signaleert feitelijkheden over afwijkingen in de uitvoering ten opzichte van de tekeningen. Dat de werkelijke bouw niet overeenkomt met wat tussen partijen is afgesproken kan niet in deze procedure ter discussie worden gesteld. Daarvoor zou eiser zich, voor wat betreft de overeenkomst van 25 april 2018, moeten wenden tot de civiele rechter of, ten aanzien van de uitvoering van onderhavige vergunning, een verzoek om handhaving kunnen indienen bij verweerder. Gelet op het voorgaande is bij de rechtbank geen twijfel ontstaan over de conclusie van verweerder dat de vergunning verleend kon worden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat de tekening van 1 mei 2018 niet voldoet aan de afspraak zoals deze is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 25 april 2018. Eiser heeft deze grond ter zitting ingetrokken zodat dit verder geen bespreking behoeft.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.