ECLI:NL:RBMNE:2020:3243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
16/202596-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering gepleegd door beheerders van stichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 136.083,02 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op een proces-verbaal van de politie, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen, ondanks dat de bedragen in het proces-verbaal niet volledig overeenkomen met de door de veroordeelde overgelegde overzichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het voordeel van de veroordeelde is om uit te gaan van de lagere berekening van de politie, aangezien dit bedrag lager is dan het bedrag dat de veroordeelde heeft bekend dat hij heeft verduisterd. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is bepaald dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden gevorderd voor de duur van ten hoogste drie jaar. De beslissing is genomen na behandeling van de vordering op de terechtzitting van 29 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/202596-19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]geboren op [1955] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats ] , [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Volgens de officier van justitie bedraagt het geschatte voordeel € 136.283,02 en dient daarop het bedrag in mindering te worden gebracht, dat veroordeelde aan benadeelde partij [benadeelde 1] moet betalen. In totaal komt het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel volgens de officier van justitie dan uit op € 107.130,02 (€ 136.283,02 – € 29.153,-).
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat veroordeelde van de [benadeelde 2] een bedrag van € 106.975,- heeft verduisterd en van [benadeelde 1] een bedrag van € 29.153,-. In totaal zou het wederrechtelijk verkregen voordeel dan uitkomen op € 136.128,-. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging bankafschriften overgelegd en per feit een overzicht van de af- en bijschrijvingen in de tenlastegelegde perioden.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 12 augustus 2020 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
telkens: verduistering gepleegd door beheerders van stichtingen, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd.
in de periode van 14 september 2012 tot en met 25 september 2017 (feit 1) en 4 november 2013 tot en met 23 augustus 2019 (feit 2).
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Sr).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [1] De hierin opgenomen berekening komt niet (geheel) overeen met de bedragen zoals opgenomen in de door veroordeelde overgelegde overzichten. De rechtbank heeft echter geen reden om aan de juistheid van dit door de politie opgemaakte (en bij proces-verbaal van 7 januari 2020 verduidelijkte/verbeterde) proces-verbaal te twijfelen. Bovendien is het in voordeel van veroordeelde om uit te gaan van de berekening van de politie, omdat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in de berekening van de politie uitkomt op een lager bedrag dan het bedrag waarvan veroordeelde heeft bekend dat hij dit heeft verduisterd.
Op basis van de berekening van de politie komt de rechtbank tot de onderstaande berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van de rekening [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 2] :
Totaal verduisterd: € 102.700 + € 2.000 + € 8.397,05 = € 113.097,05
Totaal teruggestort: € 9457,95 + € 375 = € 9.832,95 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 103.264,10
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van de rekening [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 2] :
Totaal verduisterd: € 3.150 + € 1.861,94 = € 5.011.94
Totaal teruggestort: € 4.158 + € 45 = € 4.203,00 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 808,94
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van de rekening [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 1] :
Totaal verduisterd: € 20.475,00 + € 1.4328 + € 3.000 = € 37.803,00
Totaal teruggestort: € 1.693,02 + € 4.100 = € 5.793,02 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 32.209,98
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel;
€ 103.264,10+
€ 808,94+
€ 32.209,98=
€ 136.083,02 [2]
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering te brengen op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en op de aan veroordeelde op te leggen betalingsverplichting. De rechtbank acht dit (op dit moment) niet aan de orde, omdat het vonnis in de strafzaak (waarin de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel worden toegewezen en opgelegd) bij uitspraak van dit ontnemingsvonnis nog niet onherroepelijk is (vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3269) en nog niet is voldaan. Op het moment dat veroordeelde voldoet aan zijn betalingsverplichtingen in het kader van die vorderingen, staat het hem vrij om op de voet van het nieuwe artikel 6:6:26, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering een verzoek tot vermindering van de opgelegde ontnemingsmaatregel te doen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 136.083,02.
3.3
Toerekening van het voordeel
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 136.083,02. De rechtbank zal verder bepalen dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden gevorderd voor de duur van ten hoogste drie jaar.
3.4.1
TOEGEPAST WETSARTIKEL
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.BESLISSING

De rechtbank:
-
stelt het bedragwaarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 136.083,02;
-
legtde veroordeelde de
verplichting op tot betaling van € 136.083,02aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
-
bepaaltde duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
drie jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. M.C. Danel en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R. Carbo en I.S.A. Nahumury griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2020.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 12 december 2019, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 11 februari 2020, onderzoeksnummer MD2R019113-64 (25Alston), opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 257, pagina 163 tot en met 163-23.
2.Pagina 163, verduidelijkt en verbeterd in een proces-verbaal van 7 januari 2020, pagina 248 en 250.