In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering gepleegd door beheerders van stichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 136.083,02 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op een proces-verbaal van de politie, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen, ondanks dat de bedragen in het proces-verbaal niet volledig overeenkomen met de door de veroordeelde overgelegde overzichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het voordeel van de veroordeelde is om uit te gaan van de lagere berekening van de politie, aangezien dit bedrag lager is dan het bedrag dat de veroordeelde heeft bekend dat hij heeft verduisterd. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is bepaald dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden gevorderd voor de duur van ten hoogste drie jaar. De beslissing is genomen na behandeling van de vordering op de terechtzitting van 29 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd.