ECLI:NL:RBMNE:2020:3134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR19/2363
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om planschade en passieve risico-aanvaarding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van percelen in [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser stelt dat zijn bebouwingsmogelijkheden door een nieuw bestemmingsplan zijn afgenomen, wat heeft geleid tot waardevermindering van zijn onroerende zaak. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van een advies van [adviesbureau], waarin werd geconcludeerd dat eiser passieve risico-aanvaarding heeft vertoond. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid was over de legale bebouwing op de peildatum, wat essentieel is voor de beoordeling van de planschade. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het college om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2363

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.P. van Asch).

Procesverloop

Eiser is eigenaar van de percelen aan [adres] in [woonplaats] . Op 3 april 2018 heeft
eiser een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade bij verweerder ingediend. Eiser
heeft dit gedaan omdat hij van mening is dat de bebouwingsmogelijkheden van zijn percelen
door het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied West zijn afgenomen. Volgens eiser is
daardoor sprake van een waardevermindering van de onroerende zaak, gevolgschade en
inkomensderving.
Verweerder heeft [adviesbureau] (hierna: [adviesbureau] ) gevraagd om advies uit te brengen
over eisers aanvraag. [adviesbureau] komt in het advies van 12 november 2018 tot de conclusie
dat de aanvraag moet worden afgewezen omdat sprake is van passieve risicoaanvaarding.
Verweerder heeft dit advies in zijn besluit van 23 november 2018 overgenomen en eisers
aanvraag afgewezen. Volgens verweerder wist eiser vanaf de terinzagelegging van het
voorontwerpbestemmingsplan op 1 november 2010 dat de planologische wijziging nadelig
voor hem zou uitpakken. Hij heeft vervolgens ruim 2 jaar en 3 maanden de tijd gehad om
een concrete poging te ondernemen de vervallen bebouwingsmogelijkheden te benutten.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit. Hij heeft vraagtekens gezet bij de
onafhankelijkheid van [adviesbureau] en verwijt verweerder een passieve houding. Verder heeft
eiser erop gewezen dat het maximale bebouwingspercentage van 30% al bereikt was op het
moment van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Om die reden heeft
hij geen nieuwe aanvragen ingediend. Er is volgens eiser dus geen sprake van passieve
risicoaanvaarding.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser geen recht heeft op een planschadevergoeding vanwege passieve risicoaanvaarding gehandhaafd en heeft daarom in het besluit van 15 mei 2019 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aan het eind van de zitting het onderzoek geschorst om verweerder in de
gelegenheid te stellen een aantal zaken na te gaan. De afspraken die ter zitting met partijen
zijn gemaakt, zijn neergelegd in het verkort proces-verbaal van 12 december 2019. Bij dit
proces-verbaal is een “Lijst bebouwing” gevoegd.
Verweerder heeft in zijn brief van 31 januari 2020 een toelichting gegeven op de aspecten
verkleining bouwvlak, feitelijke bebouwing, onderzoek luchtfoto’s en passieve
risicoaanvaarding. Eiser heeft hierop in zijn brief van 29 februari 2020 gereageerd.
Partijen hebben niet verzocht om een nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek op 14 mei 2020 heeft gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank zal in haar beoordeling eerst ingaan op eisers standpunt dat hij [adviesbureau] geen onafhankelijk bureau vindt. Vervolgens zal de rechtbank eisers inhoudelijke argumenten bespreken.
[adviesbureau] is aan te merken als onafhankelijk adviesbureau
2. De rechtbank ziet in de dossierstukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [adviesbureau] zich partijdig heeft opgesteld of ondeskundig is. Weliswaar heeft [adviesbureau] in eerste instantie vooral de door de gemeente verstrekte informatie gebruikt maar eiser is in de gelegenheid gesteld om op het conceptadvies te reageren. Eiser geeft hierover ook zelf aan dat [adviesbureau] de informatie die hij heeft gegeven, heeft verwerkt. Dat [adviesbureau] een ander aantal vierkante meters aan feitelijke bebouwing hanteert dan eiser wil, is een inhoudelijk geschilpunt en betekent niet dat [adviesbureau] zich partijdig of afhankelijk heeft opgesteld. Dit inhoudelijk geschilpunt zal de rechtbank beoordelen onder rechtsoverweging 6.1 en verder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bebouwingsmogelijkheden van de planologische regimes niet in geschil
3. Partijen zijn het erover eens dat de planologische vergelijking moet plaatsvinden tussen het vroegere bestemmingsplan “Landelijk Gebied West 1993” (hierna: het oude bestemmingsplan) en het nieuwe bestemmingsplan “Landelijk Gebied West” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan is ter inzage gelegd op 1 november 2010 en het ontwerp op 25 januari 2013 (de zogenoemde peildatum [1] ). Tussen partijen staat vast dat eiser vanaf 1 november 2010 ook op de hoogte was of had kunnen zijn van de komende planologische wijzigingen.
4. Partijen zijn het er ook over eens dat onder het oude bestemmingsplan sprake was van een bouwperceel van 7.489 m², waarvan maximaal 30% mocht worden bebouwd, dus
2.246,7 m². Onder het nieuwe bestemmingsplan is sprake van een bouwperceel van
7.005 m², waarvan maximaal 30% mag worden bebouwd, dus 2.101,5 m². Partijen komen allebei tot de conclusie dat het nieuwe bestemmingsplan 145,2 m² minder bebouwingsmogelijkheden biedt, wat een planologisch nadeel oplevert voor eiser.
Passieve risicoaanvaarding [2] wél in geschil en de toetsing daarvan
5. Partijen verschillen wél van mening over de vraag of eiser de (bouw)mogelijkheden van 145,2 m² onbenut heeft gelaten en hem dit te verwijten valt (passieve risicoaanvaarding). Om dit geschilpunt te kunnen beoordelen zal de rechtbank eerst moeten vaststellen welke legale bebouwing er feitelijk aanwezig was op de peildatum. Aan de hand van de aanwezige bebouwing kan vervolgens worden bekeken of eiser vanaf 1 november 2010 tot aan de peildatum nog bouwmogelijkheden had of niet. Als er nog bouwmogelijkheden waren, is de derde stap de beoordeling of eiser kan worden verweten dat hij deze mogelijkheden onbenut heeft gelaten.
Stap 1: feitelijke, legale bebouwing op de peildatum
6.1
Eiser stelt dat het perceel sinds 14 december 2012 [3] al voor de maximale 30% bebouwd was. In de omgevingsvergunning staat inderdaad dat de aanwezige bebouwing 2.090 m² bedraagt, maar dit is de bebouwing exclusief vergunningvrije bouwwerken. Aan vergunningvrije bouwwerken was volgens eiser zo’n 150 m² aanwezig (zeecontainer, groentekas, bouwunit, hondenhok, legoblok en heipaal). Omdat vergunningvrije bouwwerken wél meetellen in het bebouwingspercentage was alle ruimte dus al opgesoupeerd en is het logisch dat hij geen aanvraag meer heeft ingediend, zo stelt eiser.
6.2
Verweerder zegt dat hij geen reden heeft om niet uit te gaan van de in de omgevingsvergunning van december 2012 opgenomen 2.090 m² aan feitelijk aanwezige bebouwing. Of daar nog vergunningvrije bouwwerken bijkomen, maakt volgens verweerder niet uit omdat deze niet meetellen in het bebouwingspercentage.
6.3
Met betrekking tot dit laatste punt is de rechtbank het eens met verweerder. Bezien vanuit de regeling voor vergunningvrij bouwen, zoals deze van toepassing was op het moment van de te hanteren peildatum, blijven aanwezige vergunningvrije bouwwerken buiten beschouwing bij het bepalen van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. [4] Vergunningvrije bouwwerken blijven om die reden dan ook buiten beschouwing bij het antwoord op de vraag of er door het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden onbenut zijn gebleven. Dat betekent dat eerst de feitelijke, legale (= met vergunning gerealiseerde) bebouwing die op de peildatum aanwezig was, moet komen vast te staan. Aan de hand daarvan kan vervolgens het aantal vierkante meters aan onbenutte bebouwingsmogelijkheden worden vastgesteld.
7.1
De rechtbank heeft, zoals ze ook tijdens de zitting met partijen heeft besproken, geconstateerd dat de feitelijk aanwezige bebouwing op 25 januari 2013 niet duidelijk uit de dossierstukken blijkt, omdat daarin van elkaar verschillende lijsten aan bebouwing en vierkante meters worden genoemd. Daarom is tijdens de zitting met partijen een “Lijst bebouwing” opgesteld, waar eiser meteen op heeft kunnen reageren. Met partijen is vervolgens (voor zover hier van belang) afgesproken dat verweerder de gelegenheid krijgt om hier schriftelijk op te reageren. Ook is afgesproken dat verweerder in gaat op de vraag wat de status van de aanwezige bebouwing is: welke bebouwing daarvan op de peildatum legaal aanwezig was, dus waarvoor vergunning is verleend. Verweerder heeft in zijn brief van 31 januari 2020 gereageerd. Eiser heeft zijn mondelinge reactie later nog onderbouwd met foto’s en verklaringen.
7.2
De rechtbank stelt vast dat geen discussie bestaat over de aanwezigheid op de peildatum van de bebouwing genoemd onder de nummers 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11 en 16 op de “Lijst bebouwing”. Deze bebouwing bedraagt totaal 2.099,01 m2. Partijen zijn het er ook over eens dat de bebouwing met de nummers 17 en 18 niet aanwezig was op de peildatum.
7.3
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de bebouwing onder de nummers 14-15-19 en 20 niet aanwezig was en over de nummers 12 en 13 twijfelt verweerder. Verweerder houdt daarom vast aan de in de omgevingsvergunning van 2012 genoemde vierkante meters. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser met de overgelegde foto’s en onderbouwing heeft aangetoond dat de bebouwing met de nummers 12-13-14-15-19 aanwezig was op de peildatum. De omvang van deze bebouwing bedraagt totaal 88,54 m2. Dat ook de bebouwing onder nummer 20 (deels) aanwezig was, kan de rechtbank aan de hand van de foto’s niet met zekerheid vaststellen en zij kan daar al helemaal geen vierkante meters uit herleiden. Nummer 20 wordt daarom niet in de berekening meegenomen. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat de op de peildatum feitelijk aanwezige bebouwing 2.099,01 m2 + 88,54 m2 = 2.187,55 m2 bedraagt.
Stap 2: Bouwmogelijkheden aanwezig
8. Met deze vaststelling is echter nog niet duidelijk wat de status van deze bebouwing is. Alleen legale, met vergunning gerealiseerde bebouwing wordt immers bij de beoordeling meegenomen. Vergunningvrije of illegale bouwwerken blijven buiten beschouwing. Pas als duidelijk is hoeveel legale, met vergunning gerealiseerde, bebouwing aanwezig was kan worden vastgesteld in hoeverre er op grond van het bestemmingsplan nog bouwmogelijkheden resteerden voor eiser. Verweerder is op dit punt niet ingegaan in zijn brief van 31 januari 2020. Omdat een reactie van verweerder op dat punt ontbreekt, kan de rechtbank niet beoordelen welke bouwmogelijkheden er bestonden op de peildatum en dus ook niet of eiser ten onrechte bouwmogelijkheden onbenut heeft gelaten (stap 3).
Conclusie
9. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder eerst zal moeten vaststellen of eiser planschade heeft geleden. Daarvoor zal verweerder moeten vaststellen wat de status is van de op de peildatum feitelijk aanwezige bebouwing van in totaal 2.187,55 m2. Vervolgens moet verweerder de stappen 2 en 3 doorlopen zoals uiteengezet onder rechtsoverweging 5. Als verweerder tot de conclusie komt dat eiser planschade heeft geleden, moet de omvang van de schade worden onderzocht en vervolgens of de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt [5] . De vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico is in de eerste plaats aan verweerder, die daarbij beoordelingsruimte heeft.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het herstel van het gebrek enige tijd zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Voordat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar, zal immers mogelijk eerst een nieuw advies over het verzoek tot tegemoetkoming in de planschade moeten worden uitgebracht. Op basis van dit advies en een eventuele reactie van de kant van eiser, kan verweerder in een nieuw besluit op bezwaar een besluit nemen over de (eventueel) toe te kennen tegemoetkoming.
Het nieuwe besluit moet verweerder nemen met inachtneming van deze uitspraak en de rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes maanden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt verweerder op om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar
met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is op 6 augustus 2020 gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en
mr. R.C. Moed en mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Voor een uitleg van dit begrip verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.2 van de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
2.Zie rechtsoverweging 5.32 en verder van de hierboven genoemde overzichtsuitspraak.
3.Dit is de datum waarop een omgevingsvergunning is verleend voor het oprichten van een bijgebouw.
4.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3911.
5.artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)