In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres, een fysiotherapeute, recht heeft op een Ziektewet (ZW) uitkering per 12 juli 2018, na zich ziek te hebben gemeld met depressieve klachten na de bevalling van haar tweede kind. Eiseres had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar deze was geëindigd op 23 januari 2018. Na een nieuwe ziekmelding op 12 juli 2018, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) haar geen recht op een ZW-uitkering toegekend, omdat de arbeidsongeschiktheid niet meer als gevolg van zwangerschap of bevalling werd beschouwd. Eiseres ging hiertegen in bezwaar, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft op 20 augustus 2019 een zitting gehouden, waarbij een deskundige werd ingeschakeld om de situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige, J.K. van der Veer, concludeerde in zijn rapport van 7 februari 2020 dat er op 12 juli 2018 geen causaal verband meer was tussen de depressieve klachten van eiseres en de zwangerschap of bevalling. De rechtbank heeft het deskundigenrapport gevolgd en geoordeeld dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet (mede) het gevolg was van de zwangerschap of bevalling.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier M.S.D. de Weerd, op 31 juli 2020. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.