ECLI:NL:RBMNE:2020:3131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/1553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na depressieve klachten na zwangerschap

In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres, een fysiotherapeute, recht heeft op een Ziektewet (ZW) uitkering per 12 juli 2018, na zich ziek te hebben gemeld met depressieve klachten na de bevalling van haar tweede kind. Eiseres had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar deze was geëindigd op 23 januari 2018. Na een nieuwe ziekmelding op 12 juli 2018, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) haar geen recht op een ZW-uitkering toegekend, omdat de arbeidsongeschiktheid niet meer als gevolg van zwangerschap of bevalling werd beschouwd. Eiseres ging hiertegen in bezwaar, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft op 20 augustus 2019 een zitting gehouden, waarbij een deskundige werd ingeschakeld om de situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige, J.K. van der Veer, concludeerde in zijn rapport van 7 februari 2020 dat er op 12 juli 2018 geen causaal verband meer was tussen de depressieve klachten van eiseres en de zwangerschap of bevalling. De rechtbank heeft het deskundigenrapport gevolgd en geoordeeld dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet (mede) het gevolg was van de zwangerschap of bevalling.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier M.S.D. de Weerd, op 31 juli 2020. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y.M. Venderbos),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Eiseres werkt als fysiotherapeute bij Maatschap [werkgever] . Na de bevalling van haar tweede kind heeft zij zich meerdere keren ziek moeten melden met depressieve klachten. Nadat de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet arbeid en zorg is geëindigd, heeft verweerder haar verschillende keren een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. De laatste ZW-uitkering is geëindigd op 23 januari 2018. Eiseres is toen weer aan het werk gegaan. Op 12 juli 2018 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld met depressieve klachten.
Bij besluit van 10 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres niet per
12 juli 2018 in aanmerking gebracht voor een ZW- uitkering, omdat eiseres niet meer arbeidsongeschikt is door zwangerschap of bevalling. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan.
Bij besluit van 2 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar toenmalige gemachtigde mr. A. van den Os en vergezeld door haar partner, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Naar aanleiding van de beroepsgronden en wat op de zitting is besproken, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Om die reden heeft zij het onderzoek ter zitting geschorst. Op verzoek van de rechtbank heeft J.K. van der Veer van DC Expertise Centrum als onafhankelijke psychiater onderzoek verricht en op 7 februari 2020 een deskundigenrapport uitgebracht.
Eiseres heeft hierop gereageerd met een brief van 16 maart 2020. Verweerder heeft gereageerd met een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 april 2020.
De rechtbank heeft de deskundige verzocht om te reageren op de brief van eiseres van
16 maart 2020. Dat heeft de deskundige met een brief van 2 juni 2020 gedaan.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak op 23 juli 2020 gesloten.

Beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
1. In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres per 12 juli 2018 (de zogenaamde datum in geding) recht heeft op een ZW-uitkering. Op grond van artikel 29a van de ZW en vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zij daar in dit geval recht op als zij arbeidsongeschikt is als direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling (dit wordt ook wel causaal verband genoemd). Als zo’n direct verband niet wordt aangenomen, moet het buiten twijfel staan dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid zijn oorzaak niet (mede) vindt in de zwangerschap en/of bevalling [1] .
2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 12 juli 2018 arbeidsongeschikt was vanwege depressieve klachten. Partijen verschillen alleen van mening over het antwoord op de vraag of die depressieve klachten op 12 juli 2018 een direct gevolg zijn van haar zwangerschap en/of bevalling en zo nee, of dan buiten twijfel staat dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid niet (mede) daardoor is veroorzaakt.
3. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om die vragen te beantwoorden. Dat heeft de deskundige gedaan in het rapport van 7 februari 2020. Hij komt, kort gezegd, tot de conclusie dat er op 12 juli 2018 geen causaal verband meer was tussen depressieve klachten van eiseres en de zwangerschap en/of bevalling. Ook staat het volgens hem buiten twijfel dat eiseres haar arbeidsongeschiktheid op 12 juli 2018 niet (mede) zijn oorzaak vindt in de zwangerschap en/of bevalling.
Wat beoordeelt de rechtbank?
4. Omdat een onafhankelijke psychiater op verzoek van de rechtbank een deskundigenrapport heeft uitgebracht, zal de rechtbank het rapport van de deskundige beoordelen aan de hand van wat partijen daarover naar voren hebben gebracht.
5. Eiseres heeft in haar brief van 16 maart 2020 naar voren gebracht dat het rapport berust op een onjuiste feitelijke weergave van haar ziekteverloop. Verweerder heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport zijn standpunt dat eiseres per 12 juli 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering gehandhaafd.

Wat vindt de rechtbank?

6. De rechtbank moet beoordelen of er redenen zijn om de door de haar ingeschakelde deskundige niet te volgen. Dat toetst de rechtbank heel terughoudend. Het is namelijk vaste rechtspraak van de CRvB dat de rechtbank een door haar ingeschakelde deskundige in principe volgt als de motivering van deze deskundige de rechtbank overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor.
7. Naar het oordeel van de rechtbank bezit de deskundige als BIG-geregistreerde arts de deskundigheid om op een onafhankelijke en onpartijdige manier de vragen van de rechtbank te beantwoorden. De deskundige heeft zijn conclusies gebaseerd op eigen onderzoek van de dossierstukken, waaronder de medische informatie van de behandelaars van eiseres. Ook heeft hij eiseres psychisch onderzocht. Hij heeft geen lichamelijk onderzoek verricht, maar dat was in deze situatie ook niet nodig. Het gaat immers om psychische klachten. De deskundige heeft verder voldoende gemotiveerd dat er op 12 juli 2018 geen causaal verband meer was tussen eiseres haar depressieve klachten en de zwangerschap en/of bevalling. Ook heeft hij voldoende inzichtelijk gemaakt waarom buiten twijfel staat dat de depressieve klachten op 12 juli 2018 niet (mede) werden veroorzaakt door de zwangerschap en/of bevalling. Wat eiseres naar voren heeft gebracht over haar ziekteverloop maakt dit oordeel niet anders. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
8. In de brief van 16 maart 2020 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij nooit suïcidaal is geweest, dat er – gelet op de BDI-score [2] van 28 – niet sprake was van een matige maar van een ernstige depressie, dat zij geen traumatische jeugd heeft gehad en niet bang was om zwanger te raken, dat de EMDR-behandeling pas is gestart in het vierde kwartaal van 2019, dat zij pas vanaf begin 2019 thuisondersteuning heeft ontvangen en dat zij inmiddels 24 uur in plaats van 20 uur werkt.
9. De deskundige heeft in zijn reactie van 2 juni 2020 toegelicht dat zijn opmerkingen over suïcidaliteit en de traumatische jeugd slechts een weergave is van wat er in de informatie van eiseres haar behandelaars staat, en dat hij in zijn eigen onderzoek niet spreekt van suïcidaliteit of een getraumatiseerde jeugd. Over de BDI-score heeft hij opgemerkt dat bij een score tussen de 21 en de 30 sprake is van een matige depressie. Wat eiseres op deze twee punten heeft aangevoerd, maakt dus niet dat moet worden getwijfeld aan het deskundigenoordeel. De deskundige heeft verder toegelicht dat de opmerking over de thuissituatie als een aanvulling kan worden gezien en dat hij de opmerking over de uren van eiseres aanneemt. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze omstandigheden van invloed zijn op de conclusies van de deskundige. Datzelfde geldt voor de opmerking over de EMDR-therapie. De deskundige geeft eiseres gelijk op dit punt, maar eiseres heeft niet onderbouwd waarom dat een reden is om de conclusies van de deskundige niet te volgen. Ook die opmerkingen leiden dus niet tot het oordeel dat de deskundige niet kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. De rechtbank volgt het deskundigenrapport van 7 februari 2020. Dat betekent dat er van uit moet worden gegaan dat eiseres haar depressieve klachten op 12 juli 2018 niet een direct gevolg waren van haar zwangerschap en/of bevalling en dat buiten twijfel staat dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid op 12 juli 2018 niet (mede) daardoor is veroorzaakt. Verweerder heeft dus terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering per 12 juli 2018.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:267.
2.BDI staat voor Beck Depression Inventory.