ECLI:NL:RBMNE:2020:3129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/1129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard omdat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie zou kunnen verkeren. Eiseres betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was. In het verweerschrift van de heffingsambtenaar werd aangegeven dat het beroep gegrond verklaard diende te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020.

De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed dient te worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde werden bijgestaan.

De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiser(es)

(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 het bezwaar van eiser(es) niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
Eiser(es) heeft daartegen bij brief van 20 maart 2020 beroep ingesteld.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3. Verweerder geeft in de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Er zijn onvoldoende gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat eiser(es) door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie kan verkeren.
4. Eiser(es) stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat er wel degelijk procesbelang is. Verweerder kan niet bewijzen dat eiser(es) geen belang heeft.
5. In zijn verweerschrift van 7 mei 2020 stelt verweerder – kort samengevat – dat het beroep gegrond verklaard dient te worden naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:467).
6. De rechtbank is het met verweerder eens. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser(es).
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiser(es) inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
8. Dat betekent ook dat eiser(es) een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet die betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 525,-, omdat eiser(es) een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat – omdat er diverse soortgelijke beroepen zijn ingediend – er sprake is van samenhangende zaken zoals dat bedoeld is in het Bpb en dat er daarom voor alle soortgelijke beroepen samen één keer de proceskosten vergoed dienen te worden.
10. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van afzonderlijke eisers voor wie afzonderlijk beroepschriften zijn ingediend. De enkele omstandigheid dat de eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan, maakt nog niet dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in het Bpb.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser(es) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser(es) heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser(es).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 30 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.