ECLI:NL:RBMNE:2020:3129
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard omdat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie zou kunnen verkeren. Eiseres betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was. In het verweerschrift van de heffingsambtenaar werd aangegeven dat het beroep gegrond verklaard diende te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020.
De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed dient te worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde werden bijgestaan.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.