ECLI:NL:RBMNE:2020:3127
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres aan de orde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die op 10 februari 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar terecht heeft gesteld dat er onvoldoende gegevens zijn aangeleverd die aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie kan verkeren. Eiseres betwist echter dat er geen procesbelang is en stelt dat de heffingsambtenaar niet kan bewijzen dat zij geen belang heeft.
De rechtbank heeft de argumenten van de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift van 7 mei 2020, waarin wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad, gevolgd. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar moet worden vergoed.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat, hoewel het beroep gegrond is, dit niet betekent dat eiseres ook inhoudelijk gelijk krijgt. De heffingsambtenaar moet nu een nieuwe beslissing nemen op de bezwaren van eiseres. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.