ECLI:NL:RBMNE:2020:3126
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De kern van het geschil betrof de ontvankelijkheid van het bezwaar. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar aangegeven dat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een betere financiële of fiscale positie zou kunnen komen. Eiseres betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was.
De rechtbank heeft de argumenten van de heffingsambtenaar en eiseres gewogen en kwam tot de conclusie dat het beroep gegrond verklaard diende te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed dient te worden.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.