ECLI:NL:RBMNE:2020:3125
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-waarde en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door de eiseres was ingediend tegen een uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De eiseres heeft op 20 maart 2020 beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder in zijn uitspraak op bezwaar terecht heeft gesteld dat er onvoldoende gegevens zijn aangeleverd die aantonen dat de eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie kan verkeren. De eiseres heeft echter betoogd dat er wel degelijk procesbelang is en dat de verweerder niet kan bewijzen dat zij geen belang heeft.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres en de verweerder gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de verweerder vernietigd en hem opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van de eiseres. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat de eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks dat de eiseres door dezelfde gemachtigde wordt bijgestaan. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.