ECLI:NL:RBMNE:2020:3124
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 21 februari 2020.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De kern van het geschil betrof de ontvankelijkheid van het bezwaar. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar aangegeven dat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat de eiser door een wijziging van de WOZ-waarde in een betere financiële of fiscale positie zou kunnen komen. Eiser betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de heffingsambtenaar gewogen en kwam tot de conclusie dat het beroep gegrond was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en droeg deze op om binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens werd bepaald dat de eiser recht had op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed diende te worden. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.