ECLI:NL:RBMNE:2020:3123

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020, staat de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen de WOZ-waarde centraal. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die op 10 februari 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 21 februari 2020.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser geen procesbelang heeft. Eiser stelt dat er wel degelijk belang is bij de wijziging van de WOZ-waarde, en verweerder heeft in zijn verweerschrift van 30 april 2020 aangegeven dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad.

De rechtbank is het eens met verweerder en vernietigt de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser. Tevens wordt bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank benadrukt dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan.

De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 februari 2020 beroep ingesteld.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3. Verweerder geeft in de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Er zijn onvoldoende gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat eiser door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie kan verkeren.
4. Eiser stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat er wel degelijk procesbelang is. Verweerder kan niet bewijzen dat eiser geen belang heeft.
5. In zijn verweerschrift van 30 april 2020 stelt verweerder – kort samengevat – dat het beroep gegrond verklaard dient te worden naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:467).
6. De rechtbank is het met verweerder eens. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiser inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet die betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 525,-, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat – omdat er diverse soortgelijke beroepen zijn ingediend – er sprake is van samenhangende zaken zoals dat bedoeld is in het Bpb en dat er daarom voor alle soortgelijke beroepen samen één keer de proceskosten vergoed dienen te worden.
10. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van afzonderlijke eisers voor wie afzonderlijk beroepschriften zijn ingediend. De enkele omstandigheid dat de eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan, maakt nog niet dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in het Bpb.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 30 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.