ECLI:NL:RBMNE:2020:3122
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres aan de orde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die haar bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 21 februari 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar heeft aangegeven dat er onvoldoende gegevens zijn aangeleverd die aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een betere financiële of fiscale positie kan komen. Eiseres betwist dit en stelt dat er wel degelijk procesbelang is. In het verweerschrift van de heffingsambtenaar wordt aangegeven dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens wordt bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.