ECLI:NL:RBMNE:2020:3117
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door de eiseres was ingediend tegen een eerdere uitspraak van de heffingsambtenaar, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat er wel degelijk procesbelang is. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de eiseres geen belang heeft bij de wijziging van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. Na beoordeling van de ingediende stukken en het verweerschrift van de heffingsambtenaar, waarin werd verwezen naar een arrest van de Hoge Raad, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen om binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van de eiseres.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar moet worden vergoed. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.