ECLI:NL:RBMNE:2020:3116
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres aan de orde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar op 26 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 3 april 2020. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De rechtbank overweegt dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard omdat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie zou kunnen verkeren. Eiseres betwist dit en stelt dat er wel degelijk procesbelang is. In het verweerschrift van verweerder wordt aangegeven dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020.
De rechtbank is het met verweerder eens en vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2020. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens wordt bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat verweerder het griffierecht moet vergoeden. De rechtbank benadrukt dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere eisers door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.