ECLI:NL:RBMNE:2020:3114
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-waarde en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van 24 februari 2020, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 3 april 2020.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De kern van het geschil betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar. De heffingsambtenaar stelde dat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie zou kunnen verkeren. Eiseres betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang aanwezig was.
In het verweerschrift van 15 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. De rechtbank heeft deze stelling onderschreven en heeft de uitspraak op bezwaar van 24 februari 2020 vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door verweerder aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.