ECLI:NL:RBMNE:2020:3111
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres aan de orde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar op 26 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 3 april 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.
De rechtbank overweegt dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard omdat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat eiseres door een wijziging van de WOZ-waarde in een financieel of fiscaal betere positie zou kunnen verkeren. Eiseres betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was. In het verweerschrift van verweerder werd aangegeven dat het beroep gegrond verklaard diende te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2020. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 525,- aan eiseres, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere soortgelijke beroepen zijn ingediend. Tot slot dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden.