ECLI:NL:RBMNE:2020:3110
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die op 10 februari 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 20 maart 2020.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ontvankelijkheid van het bezwaar ter discussie staat. De heffingsambtenaar stelde dat er onvoldoende gegevens waren aangeleverd die zouden aantonen dat de eiser door een wijziging van de WOZ-waarde in een betere financiële of fiscale positie zou kunnen komen. De eiser betwistte dit en stelde dat er wel degelijk procesbelang was.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de heffingsambtenaar gewogen en kwam tot de conclusie dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en droeg deze op om binnen zes weken een nieuwe uitspraak te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van de eiser. Tevens werd bepaald dat de eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat het griffierecht door de heffingsambtenaar vergoed dient te worden.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.