In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de handhaving van een illegale mantelzorgunit. De verzoekster, die naast de derde-partij woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De derde-partij had zonder vergunning een mantelzorgunit geplaatst, niet in de gewenste lengterichting, maar haaks op het perceel. De voorzieningenrechter heeft eerder al een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het college werd opgedragen om binnen vier weken opnieuw te beslissen op het handhavingsverzoek.
Na de heroverweging heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij, waarbij deze de mantelzorgunit voor 1 september 2020 moest verwijderen. Verzoekster heeft opnieuw bezwaar gemaakt tegen de begunstigingstermijn die het college had vastgesteld en heeft wederom een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij alle partijen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er sterke twijfels zijn over de rechtmatigheid van de begunstigingstermijn van 2,5 maand die het college had vastgesteld. Hij heeft geconcludeerd dat deze termijn te lang is, gezien de omstandigheden en de mogelijkheid voor de derde-partij om de mantelzorgunit snel te verwijderen. Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster met de termijn kon instemmen en het belang van de derde-partij om de termijn te gebruiken om de overtreding te beëindigen zwaarder weegt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.