ECLI:NL:RBMNE:2020:3019

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening over handhaving illegale mantelzorgunit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de handhaving van een illegale mantelzorgunit. De verzoekster, die naast de derde-partij woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De derde-partij had zonder vergunning een mantelzorgunit geplaatst, niet in de gewenste lengterichting, maar haaks op het perceel. De voorzieningenrechter heeft eerder al een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het college werd opgedragen om binnen vier weken opnieuw te beslissen op het handhavingsverzoek.

Na de heroverweging heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij, waarbij deze de mantelzorgunit voor 1 september 2020 moest verwijderen. Verzoekster heeft opnieuw bezwaar gemaakt tegen de begunstigingstermijn die het college had vastgesteld en heeft wederom een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij alle partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er sterke twijfels zijn over de rechtmatigheid van de begunstigingstermijn van 2,5 maand die het college had vastgesteld. Hij heeft geconcludeerd dat deze termijn te lang is, gezien de omstandigheden en de mogelijkheid voor de derde-partij om de mantelzorgunit snel te verwijderen. Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster met de termijn kon instemmen en het belang van de derde-partij om de termijn te gebruiken om de overtreding te beëindigen zwaarder weegt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2390

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van17 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. P.S. Dijkstra).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Inleiding

1. Derde-partij woont aan de [adres] in [woonplaats] . Hij wil op zijn achtererf voor zijn moeder een mantelzorgunit plaatsen. Hij heeft daarvoor in oktober 2019 in het kader van vooroverleg een plan ingediend bij het college. Het college heeft derde-partij daarop laten weten dat het aan het plan wil meewerken als de mantelzorgunit in de lengterichting wordt geplaatst, net als de meeste bebouwing aan de [straat] . Derde-partij moet voor het plan een omgevingsvergunning aanvragen voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. Derde-partij heeft de mantelzorgunit vervolgens zonder vergunning geplaatst. Niet in de lengterichting – zoals het college wilde – maar een kwartslag gedraaid, haaks op het perceel.
2. Verzoekster woont naast derde-partij aan de [adres] . Zij wil niet dat op deze locatie een mantelzorgunit komt en heeft daarom een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Het college heeft dit verzoek in eerste instantie afgewezen. Verzoekster heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt bij het college en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3. Op 15 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het college binnen 4 weken na de verzending van de uitspraak – tijdens de bezwaarprocedure – opnieuw op het afgewezen handhavingsverzoek moest beslissen. [1] Het college heeft vervolgens op 28 mei 2020 aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd (het bestreden besluit). De last houdt in dat derde-partij de mantelzorgunit voor
1 september 2020 moet verwijderen en verwijderd moet houden. Als hij niet tijdig aan deze last voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,-.
4. Verzoekster heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn en opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
5. De zaak is behandeld op de zitting van 17 juli 2020. Verzoekster was hierbij aanwezig, vergezeld door [A] . Ook de gemachtigde van het college en derde-partij waren aanwezig.
6. De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

7. De voorzieningenrechter vindt dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. Zij wordt al langere tijd geconfronteerd met een illegale situatie.
8. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal hij beoordelen of het belang van verzoekster om de begunstigingstermijn van het bestreden besluit in te korten, al dan niet zwaarder moet wegen dan de belangen van het college en derde-partij om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het bestreden besluit
9. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een overtreding. Het college is bevoegd en in beginsel verplicht om handhavend op te treden tegen de mantelzorgunit en alle partijen kunnen zich vinden in de last onder dwangsom die aan derde-partij is opgelegd. Het geschil gaat over de termijn die het college aan derde-partij heeft gegeven om de woonzorgunit te verwijderen voordat hij een dwangsom verbeurt, de begunstigingstermijn.
10. De voorzieningenrechter heeft sterke twijfel of de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn van 2,5 maand in bezwaar stand zal houden. Zijn verwachting is dat het bezwaar van verzoekster dat de begunstigingstermijn te lang is, gegrond zal worden verklaard.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Dat het college standaardbeleid voert over de tijd die overtreders krijgen om een overtreding te beëindigen, verhoudt zich niet tot deze rechtspraak. Het college moet per overtreding beoordelen hoeveel tijd de overtreder nodig heeft om de overtreding op te heffen. Daarbij is de tijd die het college nodig heeft om een beslissing te nemen op de aanvraag van derde-partij om de woonzorgunit te legaliseren niet bepalend, maar de tijd die derde-partij feitelijk nodig heeft om de woonzorgunit te verwijderen.
12. De voorzieningenrechter doet geen uitspraak over hoe lang de begunstigingstermijn had moeten zijn, maar overweegt dat door derde-partij op de zitting is toegelicht dat de woonzorgunit in circa een halve dag door een aannemer kan worden weggehaald. Een begunstigingstermijn van 2,5 maand acht de voorzieningenrechter daarom zonder meer te lang.
Belangenafweging13. Ondanks dat de voorzieningenrechter sterke twijfel heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ziet hij gelet op de belangen van partijen geen aanleiding om een voorlopige voorzieningen te treffen.
14. De woonzorgunit moet op het moment van deze uitspraak binnen 1,5 maand door derde-partij zijn verwijderd. Verzoekster heeft op de zitting aangegeven dat deze termijn voor haar acceptabel is, als ze zeker zou weten dat de woonzorgunit dan echt weg is. Gelet op het bestreden besluit moet de voorzieningenrechter hier van uitgaan. Als het college de begunstigingstermijn alsnog zou verlengen of als er een legaliserende omgevingsvergunning wordt verleend, dan staat daartegen voor verzoekster opnieuw rechtsbescherming open. Deze mogelijkheden betrekt de voorzieningenrechter daarom niet in de belangenafweging bij dit verzoek. Ondanks de door de voorzieningenrechter geconstateerde onrechtmatigheid in de duur van de begunstigingstermijn, kan verzoekster dus met die termijn leven. Gelet hierop weegt het belang van derde-partij om die termijn ook te kunnen gebruiken om de overtreding te beëindigen nu zwaarder.
Proceskosten
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2020.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.