ECLI:NL:RBMNE:2020:3017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 juli 2020, wordt de loonsanctie die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan eiseres heeft opgelegd, beoordeeld. Eiseres, een werkgever, had bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie die was opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werkneemster, die zich op 7 augustus 2017 ziek had gemeld. Het Uwv handhaafde de loonsanctie bij besluit van 8 november 2019, waarop eiseres beroep instelde. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat de werkneemster meer taken uit haar functie had kunnen verrichten, en dat eiseres niet in staat was om meer re-integratie-inspanningen te verrichten dan zij heeft gedaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van de loonsanctie in stand, omdat de rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het eerste spoor. De rechtbank bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5359

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. [werkneemster] (werkneemster) was bij eiseres werkzaam als directiesecretaresse. Op
7 augustus 2017 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Tegen
het einde van de wachttijd heeft werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft deze
aanvraag niet in behandeling genomen. Bij besluit van 12 juni 2019 heeft het Uwv
besloten om het tijdvak waarin werkneemster recht heeft op loon tijdens ziekte te verlengen
met 52 weken, tot 3 augustus 2020, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de re-
integratieverplichtingen (loonsanctie).
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie. Bij besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de loonsanctie gehandhaafd.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bewaar en beroep ingediend.
4. Het beroep is behandeld op de zitting van 18 juni 2020. Namens eiseres is verschenen
[A] , directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.
5. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. De rechtbank vermijdt daarom zo veel mogelijk het vermelden van medische gegevens.

Het geschil

6. Het Uwv heeft eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen in het eerste spoor onvoldoende zijn en daarvoor geen deugdelijke grond bestaat. Volgens het Uwv heeft eiseres na 10 augustus 2018 onvoldoende regie gevoerd om de terugkeer van werkneemster in het eigen werk te bevorderen. Daarnaast heeft eiseres onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat, ondanks de toegenomen arbeidsmogelijkheden van werkneemster, er geen andere passende arbeid binnen de eigen organisatie is.
7. Eiseres stelt dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een arbeidskundig rapport van ArboNed van 18 november 2019 overgelegd. Hieruit blijkt dat het eigen werk niet passend (te maken) is. Eiseres heeft geprobeerd werkneemster (steeds meer) taken van de eigen functie te laten verrichten, maar dat is in de praktijk niet haalbaar gebleken als gevolg van structurele beperkingen van werkneemster. Met name werkzaamheden die een hoog handelingstempo vragen en werkzaamheden onder tijdsdruk kon werkneemster niet aan. Uit het rapport van ArboNed blijkt ook dat er geen ander passend werk binnen de eigen organisatie voorhanden is. Werkneemster is zoveel mogelijk ingezet op secretariële taken binnen de organisatie. Eiseres heeft niet méér aan re-integratie-inspanningen kunnen doen dan ze feitelijk heeft gedaan. Ten slotte voert eiseres aan dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de gronden die zij in de bezwaarfase heeft aangevoerd.

De beoordeling door de rechtbank

Het beoordelingskader
8.1.
Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
8.2.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
8.3.
De uitgangspunten voor de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. De rechtbank overweegt allereerst dat het Uwv bij zijn beoordeling of een werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht, uitsluitend de gegevens over de re-integratieactiviteiten kan betrekken die zien op de re-integratieperiode vóór het opleggen van de loonsanctie. Dat betekent dat een werkgever in die stukken inzichtelijk moet maken welke re-integratieactiviteiten hij feitelijk heeft verricht.
De beroepsgrond dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de bezwaargronden.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaargronden. Ter zitting heeft zij verklaard dat deze beroepsgrond betrekking heeft op de bezwaargrond dat in het rapport van arbeidsdeskundige A. Schras van 10 augustus 2018 wel degelijk inzichtelijk is gemaakt of er herplaatsingsmogelijkheden in ander passend werk in de eigen organisatie zijn. Ter zitting is vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 november 2019 heeft erkend dat eiseres met het rapport van Schras voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden in ander werk in de eigen organisatie zijn. Eiseres heeft vervolgens verklaard over deze beroepsgrond in de uitspraak geen oordeel van de rechtbank meer te verlangen. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen.
Het verwijt dat eiseres onvoldoende regie heeft gevoerd om de terugkeer van werkneemster in het eigen werk te bevorderen.
11. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij onvoldoende regie heeft gevoerd om de terugkeer van werkneemster in haar eigen werk te bevorderen. Eiseres heeft niet meer kunnen doen dan zij heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt. Dat legt de rechtbank hierna uit.
12. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] dat de motivering van het besluit tot oplegging van een loonsanctie zodanig concreet moet zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat.
13. In het rapport van ArboNed van 24 mei 2019 is beschreven dat werkneemster sinds
6 mei 2019 36 uur in aangepaste taken werkt, waarvan 8 uur aan activiteiten binnen het tweede spoor. Binnen het eerste spoor houdt werkneemster zich in haar aangepaste werkzaamheden bezig met taken in het contactbeheer en ondersteunende administratieve werkzaamheden. Werkneemster verricht ook taken van haar eigen functie, namelijk het notuleren van MT-vergaderingen en het uitwerken daarvan. Ze heeft daarvoor echter veel meer tijd nodig dan normaal. Werkneemster mist de routine en de snelheid die ze voorheen had. Ze kan nog geen onoverzichtelijke taken aan of taken die onder tijdsdruk plaatsvinden.
14. Dat werkneemster (bepaalde) taken uit de eigen functie niet aankon is naar het oordeel van de rechtbank in lijn met de belastbaarheid die de bedrijfsarts in het Actueel oordeel van
3 mei 2019 heeft vastgelegd. Daaruit blijkt immers dat werkneemster onder meer beperkt is in veelvuldige storingen, deadlines en productiepieken en hoog handelingstempo. De verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 28 mei 2019 aangegeven dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden voldoende adequaat heeft omschreven en dat ook de sociaal medische begeleiding voldoende adequaat is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat werkneemster op dat moment taken uit de eigen functie verrichtte die passen bij haar belastbaarheid.
15. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat proefondervindelijk is gebleken welke taken uit haar eigen functie werkneemster aan kon en welke niet. Eenvoudige taken lukten wel, maar de meeste werkzaamheden in de functie directiesecretaresse, het notuleren van
(MT-)vergaderingen en het zelfstandig concipiëren van brieven, legden teveel druk op haar. De deadline-gevoelige werkzaamheden deed werkneemster daarom niet of maar heel beperkt. Een groot deel van de andere taken zoals die staan beschreven in het rapport van 24 mei 2019 van ArboNed deed werkneemster wel. Deze verklaring van eiseres sluit naar het oordeel van de rechtbank goed aan bij wat in het rapport van 24 mei 2019 staat beschreven over de werkzaamheden die werkneemster verrichtte en pasten bij haar belastbaarheid en over werkzaamheden onder tijdsdruk die ze niet (goed) aankon.
16. In het licht van die beschrijving in het rapport van 24 mei 2019 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt wat werkneemster, binnen haar belastbaarheid, nog meer aan taken uit haar eigen functie had kunnen doen. Daarmee is ook onduidelijk gebleven wat eiseres anders of beter had kunnen doen in de regie ter bevordering van de terugkeer van werkneemster in het eigen werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit in zijn rapport van 5 november 2019 niet toegelicht. Ook in zijn rapport van
13 februari 2020 ontbreekt een dergelijke toelichting.
17. Gelet hierop is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Hiermee is de vraag aan de orde of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hiervoor moet de rechtbank beoordelen of het tweede verwijt dat het Uwv aan eiseres heeft gemaakt als grondslag voor het opleggen van de loonsanctie kan dienen. Als dit het geval is, kan de rechtbank besluiten om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent concreet dat de beslissing van het Uwv om eiseres een loonsanctie op te leggen, in dat geval gehandhaafd blijft.
Het verwijt dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat, ondanks de toegenomen mogelijkheden van werkneemster, er geen andere passende arbeid binnen de organisatie is.
19. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 november 2019 toegelicht dat eiseres na 10 augustus 2018 geen onderzoek heeft verricht naar mogelijk ander passend werk binnen de organisatie en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden in ander werk zijn. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij wijst op het rapport van ArboNed van 18 november 2019. Daarin wordt geconcludeerd dat er in het afgelopen jaar geen passend werk binnen de organisatie van eiseres voorhanden was.
20. Deze beroepsgrond slaag niet. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van ArboNed van 24 mei 2019 met name wordt ingegaan op het oppakken van taken uit de eigen functie van werkneemster en daarnaast op het tweede spoortraject. Over onderzoek naar andere (passend te maken) functies binnen de eigen organisatie geeft het rapport geen informatie. Of eiseres na 10 augustus 2018 is blijven zoeken naar herplaatsingsmogelijkheden
,die aansluiten bij de per 13 november 2018 toegenomen belastbaarheid van werkneemster, is daarom op basis van het rapport van 24 mei 2019 niet duidelijk geworden. Ook uit andere door eiseres aangeleverde stukken van voor de datum van het loonsanctiebesluit (12 juni 2019) blijkt dat niet. Pas in het arbeidskundig rapport van ArboNed van 18 november 2019 is inzichtelijk gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren binnen de eigen organisatie die aansluiten bij de mogelijkheden van werkneemster. Dit rapport dateert echter van na het loonsanctiebesluit en de conclusies daarin zijn gebaseerd op nadien van eiseres verkregen informatie. Die informatie kan niet bij de beoordeling worden betrokken. Uit de aard van het loonsanctiebesluit volgt namelijk dat de rechtbank die ex tunc dient te toetsen. Dat betekent dat het Uwv bij de heroverweging en dus ook de rechtbank in beroep alleen rekening mag houden met feiten en omstandigheden zoals die bekend waren op 12 juni 2019, toen de loonsanctie werd opgelegd. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat eiseres niet voor 12 juni 2019 inzichtelijk heeft gemaakt of in de periode van 10 augustus 2018 tot aan het loonsanctiebesluit passende arbeid voorhanden was binnen de organisatie van eiseres. Het Uwv kon op het moment dat de loonsanctie werd opgelegd niet beoordelen of de verrichte re-integratie-inspanningen voldoende waren. Het Uwv mocht daarom op
12 juni 2019 concluderen dat de re-integratie-inspanningen op het punt van de passende mogelijkheden tekort zijn geschoten.

Conclusie

21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het eerste spoor. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervoor een deugdelijke grond bestaat. Dit betekent dat verweerder aan eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd.
22. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat de beslissing van verweerder om eiseres een loonsanctie op te leggen gehandhaafd blijft.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 november 2019;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020 door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570.