8.3.De uitgangspunten voor de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. De rechtbank overweegt allereerst dat het Uwv bij zijn beoordeling of een werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht, uitsluitend de gegevens over de re-integratieactiviteiten kan betrekken die zien op de re-integratieperiode vóór het opleggen van de loonsanctie. Dat betekent dat een werkgever in die stukken inzichtelijk moet maken welke re-integratieactiviteiten hij feitelijk heeft verricht.
De beroepsgrond dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de bezwaargronden.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaargronden. Ter zitting heeft zij verklaard dat deze beroepsgrond betrekking heeft op de bezwaargrond dat in het rapport van arbeidsdeskundige A. Schras van 10 augustus 2018 wel degelijk inzichtelijk is gemaakt of er herplaatsingsmogelijkheden in ander passend werk in de eigen organisatie zijn. Ter zitting is vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 november 2019 heeft erkend dat eiseres met het rapport van Schras voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden in ander werk in de eigen organisatie zijn. Eiseres heeft vervolgens verklaard over deze beroepsgrond in de uitspraak geen oordeel van de rechtbank meer te verlangen. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen.
Het verwijt dat eiseres onvoldoende regie heeft gevoerd om de terugkeer van werkneemster in het eigen werk te bevorderen.
11. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij onvoldoende regie heeft gevoerd om de terugkeer van werkneemster in haar eigen werk te bevorderen. Eiseres heeft niet meer kunnen doen dan zij heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt. Dat legt de rechtbank hierna uit.
12. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepdat de motivering van het besluit tot oplegging van een loonsanctie zodanig concreet moet zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat.
13. In het rapport van ArboNed van 24 mei 2019 is beschreven dat werkneemster sinds
6 mei 2019 36 uur in aangepaste taken werkt, waarvan 8 uur aan activiteiten binnen het tweede spoor. Binnen het eerste spoor houdt werkneemster zich in haar aangepaste werkzaamheden bezig met taken in het contactbeheer en ondersteunende administratieve werkzaamheden. Werkneemster verricht ook taken van haar eigen functie, namelijk het notuleren van MT-vergaderingen en het uitwerken daarvan. Ze heeft daarvoor echter veel meer tijd nodig dan normaal. Werkneemster mist de routine en de snelheid die ze voorheen had. Ze kan nog geen onoverzichtelijke taken aan of taken die onder tijdsdruk plaatsvinden.
14. Dat werkneemster (bepaalde) taken uit de eigen functie niet aankon is naar het oordeel van de rechtbank in lijn met de belastbaarheid die de bedrijfsarts in het Actueel oordeel van
3 mei 2019 heeft vastgelegd. Daaruit blijkt immers dat werkneemster onder meer beperkt is in veelvuldige storingen, deadlines en productiepieken en hoog handelingstempo. De verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 28 mei 2019 aangegeven dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden voldoende adequaat heeft omschreven en dat ook de sociaal medische begeleiding voldoende adequaat is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat werkneemster op dat moment taken uit de eigen functie verrichtte die passen bij haar belastbaarheid.
15. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat proefondervindelijk is gebleken welke taken uit haar eigen functie werkneemster aan kon en welke niet. Eenvoudige taken lukten wel, maar de meeste werkzaamheden in de functie directiesecretaresse, het notuleren van
(MT-)vergaderingen en het zelfstandig concipiëren van brieven, legden teveel druk op haar. De deadline-gevoelige werkzaamheden deed werkneemster daarom niet of maar heel beperkt. Een groot deel van de andere taken zoals die staan beschreven in het rapport van 24 mei 2019 van ArboNed deed werkneemster wel. Deze verklaring van eiseres sluit naar het oordeel van de rechtbank goed aan bij wat in het rapport van 24 mei 2019 staat beschreven over de werkzaamheden die werkneemster verrichtte en pasten bij haar belastbaarheid en over werkzaamheden onder tijdsdruk die ze niet (goed) aankon.
16. In het licht van die beschrijving in het rapport van 24 mei 2019 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt wat werkneemster, binnen haar belastbaarheid, nog meer aan taken uit haar eigen functie had kunnen doen. Daarmee is ook onduidelijk gebleven wat eiseres anders of beter had kunnen doen in de regie ter bevordering van de terugkeer van werkneemster in het eigen werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit in zijn rapport van 5 november 2019 niet toegelicht. Ook in zijn rapport van
13 februari 2020 ontbreekt een dergelijke toelichting.
17. Gelet hierop is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Hiermee is de vraag aan de orde of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hiervoor moet de rechtbank beoordelen of het tweede verwijt dat het Uwv aan eiseres heeft gemaakt als grondslag voor het opleggen van de loonsanctie kan dienen. Als dit het geval is, kan de rechtbank besluiten om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent concreet dat de beslissing van het Uwv om eiseres een loonsanctie op te leggen, in dat geval gehandhaafd blijft.
Het verwijt dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat, ondanks de toegenomen mogelijkheden van werkneemster, er geen andere passende arbeid binnen de organisatie is.
19. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 november 2019 toegelicht dat eiseres na 10 augustus 2018 geen onderzoek heeft verricht naar mogelijk ander passend werk binnen de organisatie en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden in ander werk zijn. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij wijst op het rapport van ArboNed van 18 november 2019. Daarin wordt geconcludeerd dat er in het afgelopen jaar geen passend werk binnen de organisatie van eiseres voorhanden was.
20. Deze beroepsgrond slaag niet. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van ArboNed van 24 mei 2019 met name wordt ingegaan op het oppakken van taken uit de eigen functie van werkneemster en daarnaast op het tweede spoortraject. Over onderzoek naar andere (passend te maken) functies binnen de eigen organisatie geeft het rapport geen informatie. Of eiseres na 10 augustus 2018 is blijven zoeken naar herplaatsingsmogelijkheden
,die aansluiten bij de per 13 november 2018 toegenomen belastbaarheid van werkneemster, is daarom op basis van het rapport van 24 mei 2019 niet duidelijk geworden. Ook uit andere door eiseres aangeleverde stukken van voor de datum van het loonsanctiebesluit (12 juni 2019) blijkt dat niet. Pas in het arbeidskundig rapport van ArboNed van 18 november 2019 is inzichtelijk gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren binnen de eigen organisatie die aansluiten bij de mogelijkheden van werkneemster. Dit rapport dateert echter van na het loonsanctiebesluit en de conclusies daarin zijn gebaseerd op nadien van eiseres verkregen informatie. Die informatie kan niet bij de beoordeling worden betrokken. Uit de aard van het loonsanctiebesluit volgt namelijk dat de rechtbank die ex tunc dient te toetsen. Dat betekent dat het Uwv bij de heroverweging en dus ook de rechtbank in beroep alleen rekening mag houden met feiten en omstandigheden zoals die bekend waren op 12 juni 2019, toen de loonsanctie werd opgelegd. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat eiseres niet voor 12 juni 2019 inzichtelijk heeft gemaakt of in de periode van 10 augustus 2018 tot aan het loonsanctiebesluit passende arbeid voorhanden was binnen de organisatie van eiseres. Het Uwv kon op het moment dat de loonsanctie werd opgelegd niet beoordelen of de verrichte re-integratie-inspanningen voldoende waren. Het Uwv mocht daarom op
12 juni 2019 concluderen dat de re-integratie-inspanningen op het punt van de passende mogelijkheden tekort zijn geschoten.