ECLI:NL:RBMNE:2020:2955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op basis van niet opgegeven arbeid en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eisers, die sinds 7 april 2017 bijstand ontvingen, hebben tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere geprocedeerd. Dit besluit, genomen op 8 november 2019, trok het recht op bijstand in met ingang van 2 september 2019, omdat eiser meer uren zou hebben gewerkt dan opgegeven. Het college stelde dat het loon contant was uitbetaald, waardoor het aantal gewerkte uren en de hoogte van de inkomsten niet kon worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 23 juli 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, hebben eisers aangevoerd dat hun extra werkzaamheden niet als op geld waardeerbare arbeid kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van eiser, die met behulp van een tolk was afgelegd, voldoende was om te concluderen dat er sprake was van op geld waardeerbare arbeid. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, maar dat hij hierin niet was geslaagd. Eiser had geen administratie bijgehouden van zijn extra werkzaamheden en de contante betalingen maakten het onmogelijk om de hoogte van zijn inkomsten vast te stellen.

De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstand. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Kouw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: W.M. Haitjema).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 2 september 2019.
Bij besluit van 2 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020 door middel van een
Skype-beeldverbinding. Eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn via videobellen verschenen. Verweerder heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers ontvingen sinds 7 april 2017 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Pw. Sinds 1 oktober 2018 werkt eiser bij slagerij [slagerij] in [woonplaats] voor 20 uur per maand.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser vanaf
2 september 2019 meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Omdat het loon van eiser contant is uitbetaald is het niet mogelijk om het aantal gewerkte uren en de hoogte van de inkomsten vast te stellen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft het recht op bijstand daarom vanaf 2 september 2019 ingetrokken.
3. Eisers voeren in beroep aan dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij buiten zijn werktijden soms ook naar de winkel gaat, maar dat dit niet betekent dat deze bezoeken op reguliere arbeidstijden hebben plaatsgevonden. Volgens eiser ligt het daarom op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Volgens eiser bracht hij enkel een bezoek aan de winkel vanuit een sociaal maatschappelijk oogpunt en heeft hij niets verdiend. Eiser ontving enkel wel eens zak bananen of een stukje vlees of kip. Er is daarom geen sprake van op geld waardeerbare arbeid. Er is daarom geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is het verrichten van op geld waardeerbare arbeid een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Hierbij is niet alleen van belang het inkomen waarover eiser daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
5. Op 4 november 2019 heeft eiser het volgende verklaard:

Ik kom buiten mijn werktijden in de winkel en ben daar dan. Als ik daar ben dan komt het wel eens voor dat ik [slagerij] help. Als [slagerij] het druk heeft in de winkel dan help ik hem inderdaad. Ik krijg daar niet voor betaald. Hij is mijn vriend. Ik doe dan het werk waar ik normaal ook door [slagerij] ook voor betaald wordt. (..) U vraagt mij of ik naast mijn werk waar ik voor wordt betaald door [slagerij] ook extra betaald krijg. Ik zeg u dat dit niet zo is. Ik zeg u dat [slagerij] mij in zo een geval geen geld geeft maar twee kilo banaan of vlees of een kip”.
6. Voor zover eisers ter zitting hebben aangevoerd dat dit geen juiste weergave van de door eiser afgelegde verklaring is, volgt de rechtbank deze stelling niet. De rechtbank gaat uit van de juistheid van bovengenoemde weergave nu de verklaring met behulp van een tolk is afgelegd, eiser heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan en hij zijn verklaring ook heeft ondertekend. Verweerder mocht eiser daarom aan deze verklaring houden. Gelet op eisers verklaring is de rechtbank van oordeel dat sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Reeds omdat eiser bij verweerder heeft opgegeven dat hij inkomen uit arbeid ontving voor 20 uur per maand, had het eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn, dat zijn extra activiteiten voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn. Door van zijn activiteiten geen melding te doen bij verweerder, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
7. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen administratie bijgehouden van de door hem verrichte extra werkzaamheden en van de daarmee verworven inkomsten. Ook hebben alle salarisbetalingen contant plaatsgevonden. Hiermee heeft eiser zelf het risico genomen dat hij achteraf de hoogte van zijn inkomsten niet meer kan aantonen. Dus kan niet worden vastgesteld hoeveel eiser heeft verdiend of had kunnen verdienen met deze werkzaamheden. Verweerder was dan ook gehouden de bijstand over de te beoordelen periode in te trekken.
9. Gelet op voorgaande conclusie behoeft hetgeen verder is aangevoerd geen bespreking meer.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2020 door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 2 juni 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1183)