ECLI:NL:RBMNE:2020:2952

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
8517372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding en aanzegvergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd; verrekening vakantiedagen met loonbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] B.V. over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [verzoeker], die sinds 1 april 2019 als senior adviseur bij [verweerder] B.V. in dienst was, verzocht de kantonrechter om betaling van een transitievergoeding, een aanzegvergoeding en achterstallig salaris na het einde van zijn dienstverband op 1 april 2020. De arbeidsovereenkomst eindigde van rechtswege, maar [verzoeker] betwistte dat er een beëindigingsovereenkomst was gesloten die zijn aanspraken op deze vergoedingen zou uitsluiten.

De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet tijdig had voldaan aan zijn aanzegverplichting en dat er geen overeenstemming was bereikt over een beëindigingsovereenkomst. Hierdoor was [verweerder] verplicht om de transitievergoeding van € 2.035,24 en de aanzegvergoeding van € 1.459,04 te betalen, evenals het achterstallige salaris van € 3.053,05. De kantonrechter wees ook het verzoek van [verzoeker] om een deugdelijke bruto/netto specificatie toe, met een dwangsom voor het geval [verweerder] hier niet aan voldeed. De proceskosten werden aan [verweerder] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8517372 UE VERZ 20-151 SV/40160
Beschikking van 23 juli 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
vertegenwoordigd door haar directeur: [A] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met 18 producties, op de griffie ontvangen op
8 mei 2020;
  • het verweerschrift van [verweerder] van 5 juni 2020 met 15 producties;
  • de brief van [verzoeker] van 6 juli 2020 met 4 nadere producties;
  • de email van [verweerder] van 8 juli 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft via Skype plaatsgevonden op 14 juli 2020. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. T. Reitsma. [verweerder] werd vertegenwoordigd door haar directeur, [A] . De griffier heeft daarvan aantekening gehouden. Aan het einde van de behandeling is het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald. [verweerder] heeft daarna per email een nader stuk ingediend. [verzoeker] heeft hierop per email gereageerd, waarna [verweerder] opnieuw per email heeft gereageerd. Omdat het onderzoek is gesloten, zal de kantonrechter de emailberichten die daarna zijn ingediend niet bij de beoordeling van het verzoekschrift betrekken.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [1959] , is sinds 1 april 2019 in dienst van [BV] als senior adviseur voor 36 uur per week. Het salaris bedraagt € 5.653,80 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 1 april 2020. Per 1 oktober 2020 is het dienstverband van [verzoeker] met [BV] overgenomen door [verweerder] BV.
2.2.
[verzoeker] heeft [verweerder] op 6 maart 2020 een email gestuurd met een voorstel voor een samenwerkingsovereenkomst.
2.3.
[verweerder] heeft [verzoeker] op 9 maart 2020 per email gevraagd de vakantiedagen die hij nog heeft, op te nemen en door te geven hoeveel werkdagen hij nog heeft.
2.4.
Op 9 maart 2020 stuurt [verweerder] een email aan twee collega’s en een kopie aan [verzoeker] en twee andere collega’s. [verweerder] schrijft daarin onder meer dat hij het contract met [verzoeker] niet verlengt.
2.5.
Vanaf 27 maart 2020 heeft tussen de gemachtigde van [verzoeker] en [verweerder] een emailwisseling plaatsgevonden over de wijze waarop zij uit elkaar zullen gaan.
2.6.
[verzoeker] heeft in april 2020 nog gewerkt aan het afronden van een lopend project bij [verweerder] .
2.7.
[verweerder] heeft op 23 april 2020 de helft van het salaris voor maart 2020 betaald.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, € 2.035,24, de aanzegboete van maximaal € 5.653,80 en de resterende helft van het salaris over maart 2020, € 3.053,05. Daarnaast verzoekt [verzoeker] [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 over de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van volledige betaling en tot het verstrekken van een correcte en volledige bruto-netto specificatie van de hiervoor genoemde bedragen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder] hiermee in gebreke is. [verzoeker] heeft verder verzocht [verweerder] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 882,42 en de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag.
[verweerder] heeft € 3.053,50 ingehouden op zijn salaris ter verrekening van teveel opgenomen verlofuren, maar [verzoeker] heeft niet teveel verlofuren opgenomen. Er werd geen verlofregistratie door [verweerder] gevoerd. [verweerder] heeft verzuimd het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst tijdig en schriftelijk aan te zeggen. [verweerder] is daarom een vergoeding ter hoogte van het bruto loon over één maand verschuldigd. Daarnaast heeft [verweerder] verzuimd tijdig een transitievergoeding te betalen. Omdat het dienstverband op 1 april 2020 één jaar heeft geduurd, bedraagt de transitievergoeding 1/3 van het maandsalaris.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat geen salaris, transitievergoeding en aanzegvergoeding is verschuldigd.
4.2.
[verweerder] voert daartoe aan dat hij met (de gemachtigde van) [verzoeker] op 31 maart 2020 een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten, die hij is nagekomen. In deze overeenkomst werd de aanspraak van [verzoeker] op een transitie- en een aanzegvergoeding weggestreept tegen het indienen van een schadeclaim door [verweerder] tegen [verzoeker] voor het overhevelen van lopende offertes. Onderdeel van de afspraak was dat [verzoeker] na afloop van het dienstverband nog een lopend project zou opleveren. Na deze oplevering heeft [verweerder] het salaris over maart betaald. [verweerder] is steeds duidelijk geweest dat hij teveel opgenomen vakantiedagen zou verrekenen met het salaris. [verzoeker] heeft zelf aangegeven dat hij vrijwel de hele maand maart nodig heeft gehad voor het opstarten van zijn eigen bedrijf en dat hij daarom nog niet is toegekomen aan het enige project dat hij nog zou afronden. [verweerder] is coulant geweest door negen vakantiedagen met het salaris te verrekenen.

5.De beoordeling

Beëindigingsovereenkomst?

5.1.
De arbeidsovereenkomst is op 1 april 2020 van rechtswege geëindigd. [verzoeker] betwist dat er voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. Uitgangspunt voor [verzoeker] was het afzien van een transitie- en de aanzegvergoeding en reguliere betaling van het salaris over maart, waarvoor hij nog het project ‘ [project] ’ afrondt. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.2.
Uit de overgelegde emailwisseling tussen partijen blijkt dat de afspraken over de wijze waarop partijen na 1 april 2020 uit elkaar gaan, in een vergevorderd stadium waren. Zo schrijft de gemachtigde van [verzoeker] op 27 maart 2020 aan [verweerder] :
“Namens cliënt stel ik voor om met gesloten beurzen uit elkaar te gaan. In dat geval zal cliënt geen aanspraak maken op de transitievergoeding en een eventuele uitkering van vakantiedagen. U zult in dat geval geen schadeclaim indienen bij mijn cliënt. Hierbij is wel van belang dat cliënt zijn salaris over de maand maart nog wel op reguliere wijze uitbetaald krijgt. Hiervoor is hij op dit moment nog het project ‘ [project] ’ aan het afronden. ..”
[verweerder] heeft op 31 maart 2020 per email voorgesteld hieraan een alinea toe te voegen, met een boetebeding bij het aanbieden van producten van haar producten. [verzoeker] heeft de voorgestelde alinea in de brief van 31 maart 2020 enigszins aangepast en [verweerder] gevraagd op die dag aan te geven of hij zich hierin, samen met de afspraken in de brief van 27 maart 2020, kan vinden. [verweerder] heeft hierop gereageerd.
[verzoeker] schrijft vervolgens in de email van 31 maart 2020, 15:03 uur:
“..
Desalniettemin acht ik het, in het kader van een afwikkeling, niet langer wenselijk om over deze zaken te steggelen nu partijen overeenkomen dat er geen financiële afwikkeling over en weer meer zal plaatsvinden.
Ik verzoek u dit aan mij (en cliënt) te bevestigen en zie uw reactie graag zo spoedig mogelijk tegemoet.”
[verweerder] antwoordt vervolgens op 31 maart 2020 om 16:41:53:
“.. Wat wij zijn overeengekomen over gesloten beurzen betreft het wegstrepen van schadeclaims vanuit ons bedrijf tegenover het recht op een transitievergoeding als werknemer (bij verondersteld vast dienstverband) na beëindiging van het contract tijd nodig heeft om op te starten. Uw cliënt heeft die tijd genomen in de vorm van extra vakantiedagen terwijl hij nog in dienst was. Die extra vakantiedagen verrekenen wij met het salaris over de maand maart, nadat de opdrachtgever van het project [project] heeft aangegeven tevreden te zijn met het resultaat. ..”
[verzoeker] heeft per brief van 2 april 2020 geprotesteerd tegen het inhouden van vakantiedagen en een aangepast voorstel gedaan, mits vóór 6 april 2020 het volledige salaris en de onkostenvergoeding over maart bij hem op de rekening is gestort.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat uit bovenvermelde correspondentie blijkt dat het overleg van partijen over de wijze waarop zij na 1 april 2020 uit elkaar wilden gaan, in een vergevorderd stadium was. Er was op 1 april 2020 echter geen overeenstemming bereikt. [verweerder] heeft op 31 maart 2020 gesteld dat hij vakantiedagen met het salaris gaat verrekenen. [verzoeker] is daarmee niet akkoord gegaan. De stelling van [verweerder] [verzoeker] dat hij al op 25 maart 2020 per email aan [verzoeker] had meegedeeld dat hij er rekening mee moet houden dat op het salaris voor maart een bedrag wordt ingehouden voor teveel genoten vakantiedagen, betekent niet dat [verzoeker] hiermee heeft ingestemd. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 april 2020 van rechtswege is geëindigd, zonder latere overeenkomst over het afzien van een transitievergoeding, de aanzegvergoeding en verrekening van loon met vakantiedagen.
Transitievergoeding
5.4.
Indien de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd (zie artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a sub 3 BW).
5.5.
De kantonrechter is hiervoor al tot de conclusie gekomen dat de arbeidsovereenkomst op 1 april 2020 van rechtswege is geëindigd. [verweerder] voert het verweer dat [verzoeker] niet tegen zijn zin is ontslagen, en stelt dat door het voorstel van [verzoeker] in zijn email van 6 maart 2020, overeenstemming was over de wijze waarop de samenwerking na 1 april zou worden voortgezet. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] op 9 maart 2020 in een email aan collega’s en als kopie aan [verzoeker] , onder meer heeft meegedeeld dat het contract met [verzoeker] niet wordt verlengd. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze mededeling blijkt dat [verweerder] het initiatief heeft genomen om de arbeidsovereenkomst na 1 april 2020 niet voort te zetten. De omstandigheid dat [verzoeker] een voorstel heeft gedaan tot samenwerking na deze datum, maakt dit niet anders. Het voorgaande betekent dat [verweerder] een transitievergoeding is verschuldigd. Tegen de door [verzoeker] gestelde hoogte van de transitievergoeding is door [verweerder] geen verweer gevoerd, zodat het gevorderde bedrag van € 2.035,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020, een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zal worden toegewezen.
Aanzegvergoeding
5.6.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 en 3 BW moest [verweerder] [verzoeker] schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Indien de werkgever die verplichting niet tijdig is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd.
5.7.
[verweerder] erkent dat hij [verzoeker] een maand voordat de arbeidsovereenkomst op 1 april 2020 zou eindigen, niet schriftelijk heeft geïnformeerd over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Gelet op de mededeling van [verweerder] op 9 maart 2020 per email aan [verzoeker] in kopie dat hij het contract niet verlengt, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] zijn aanzegverplichting wel is nagekomen, maar dat hij dit niet tijdig heeft gedaan. [verweerder] had [verzoeker] uiterlijk 1 maart 2020 moeten informeren over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] is daarom naar rato van deze vertraging, acht dagen, het loon over één maand verschuldigd. Dit is een bedrag van (8/31 dagen x € 5.653,80=) € 1.459,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020.
Verrekening vakantiedagen
5.8.
[verweerder] voert het verweer dat hij voor teveel genoten vakantiedagen negen dagen met de loonbetaling over maart mag verrekenen. [verweerder] heeft [verzoeker] al op 9 maart 2020 gevraagd hoeveel vakantiedagen hij nog heeft. Omdat een reactie van [verzoeker] hierop uitbleef, heeft [verweerder] op basis van de werkagenda zelf een overzicht gemaakt van de opgenomen vakantiedagen. [verweerder] heeft hierin verwerkt dat [verzoeker] op 23 maart 2020 heeft meegedeeld dat hij vrijwel de hele maand verlofdagen heeft moeten opnemen omdat hij bezig was met het opstarten van zijn eigen bedrijf. Verder was door [verzoeker] gesteld dat hij in de zomer van 2019 acht compensatiedagen heeft afgesproken met zijn vorige leidinggevende, maar die afspraak blijkt er volgens [verweerder] niet te zijn. [verweerder] rekent daarom voor de zomervakantie van drie weken tien vakantiedagen. Volgens [verweerder] had [verzoeker] recht op 27 vakantiedagen terwijl hij in totaal 41 dagen heeft opgenomen.
5.9.
[verzoeker] heeft dit standpunt van [verweerder] betwist en wijst er voor het aantal opgenomen compensatie-uren op, dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat hij ingeval van overwerk tijd-voor-tijd-uren opbouwde. [verzoeker] heeft ter zitting het overzicht van [verweerder] van opgenomen vakantiedagen betwist en stelt dat hij dat juist meer uren heeft gewerkt dan op grond van de arbeidsovereenkomst verwacht werd. [verweerder] hield geen registratie bij.
5.10.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.11.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [verzoeker] recht heeft op 216 uur verlof per jaar. Dit is omgerekend (216 uur : 8 uur per werkdag =) 27 vakantiedagen per jaar.
5.12.
In artikel 7:641 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt ervan uitgegaan dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen. Dit brengt mee dat de werkgever haar stelling dat teveel vakantiedagen zijn opgenomen, moet motiveren met gegevens uit haar administratie. In de arbeidsovereenkomst is wel bepaald dat de verlofuren worden bijgehouden, maar niet door wie. Partijen zijn het erover eens dat het opnemen van vakantiedagen door [verweerder] niet werd bijgehouden.
5.13.
Nu [verzoeker] de juistheid van het overzicht van [verweerder] van opgenomen vakantiedagen betwist, kan niet worden vastgesteld wanneer en hoeveel vakantiedagen [verzoeker] heeft opgenomen.
5.14.
De stelling van [verzoeker] dat hij voor overwerk in de zomer van 2019 tien compensatiedagen mocht opnemen, wordt door [verweerder] gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar een mededeling van de vorige leidinggevende, [B] . De kantonrechter volgt [verzoeker] daarom niet in zijn stelling dat hij voor de zomervakantie van 2019 tien compensatiedagen heeft kunnen opnemen.
5.15.
[verweerder] heeft tijdens de zitting gesteld dat [verzoeker] rond de kerst al had meegedeeld dat hij 19 vakantiedagen had opgenomen en biedt aan dit te bewijzen door een nader stuk te overleggen. De kantonrechter overweegt hierover, dat ook als komt vast te staan dat [verzoeker] deze mededeling heeft gedaan, er na de kerst nog (27 – 19 =) 8 vakantiedagen resteren. [verzoeker] heeft op 23 maart 2020 wel aan [verweerder] geschreven dat hij ‘eigenlijk al zijn tijd’ heeft besteed aan zijn werksituatie na 1 april, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat [verzoeker] in maart dus 17 (8 + 9) vakantiedagen heeft opgenomen, op grond waarvan de door [verweerder] toegepaste verrekening van 9 teveel opgenomen vakantiedagen gerechtvaardigd zou zijn. Voor de bevoegdheid van verrekening van teveel opgenomen vakantiedagen met het overeengekomen loon door de werkgever is namelijk vereist dat duidelijk vaststaat dat meer dan het overeengekomen aantal vakantiedagen is opgenomen. Nu dit onvoldoende is komen vast te staan, is [verweerder] niet bevoegd tot verrekenen. Verder staat wel vast dat [verzoeker] na het einde van de arbeidsovereenkomst in april nog heeft gewerkt aan de afronding van een project voor [verweerder] . De stelling van [verweerder] dat dit niet deugdelijk is verricht, doet hier niet aan af. De arbeidsovereenkomst is immers een inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis en [verweerder] heeft deze stelling niet onderbouwd.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [verweerder] tegen het gevorderde loon niet slaagt. Het achterstallige loon over de maand maart 2020 van € 3.053,05 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020, zal worden toegewezen.
Bruto/netto specificatie
5.17.
Het verzoek om van de transitievergoeding, de aanzegvergoeding en het achterstallige loon, vermeerderd met de wettelijke rente, een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken is eveneens toewijsbaar. Ook de verzochte dwangsom zal worden toegewezen voor een bedrag van € 100,00 voor elke dag dat [verweerder] hiermee in gebreke is, en tot een maximum van € 5.000,00.
5.18.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen nu onvoldoende blijkt dat meer is gedaan dan wat diende ter voorbereiding van de huidige procedure.
5.19.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 236,00
- salaris gemachtigde €
480,00(vast tarief kort geding in eenvoudige kantonzaken)
Totaal € 716,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding van
€ 2.035,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot de voldoening;
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een aanzegvergoeding van
€ 1.459,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot de voldoening;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 3.053,05 bruto voor achterstallig salaris over de maand maart 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot de dag van algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [verweerder] om over de hiervoor genoemde betalingen een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [verweerder] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten tot deze beschikking begroot op € 716,00, waarin begrepen € 480,00 aan salaris gemachtigde;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. de Stigter, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.