ECLI:NL:RBMNE:2020:2945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
UTR18/3666 en 18/3667
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en huurverlaging met terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over huurtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, had beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, die de huurtoeslag voor de jaren 2016 en 2018 op € 0,- had vastgesteld. Eiseres was van mening dat zij recht had op huurtoeslag, omdat de woningcorporatie haar huurprijs met terugwerkende kracht had verlaagd tot onder de maximale huurprijs voor huurtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de huurprijs die eiseres daadwerkelijk had betaald, niet correct had meegenomen in de beoordeling van het recht op huurtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de huurprijs die met terugwerkende kracht was verlaagd, als uitgangspunt moest worden genomen bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de Belastingdienst op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht diende te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR18/3666 en 18/3667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[A], h.o.d.n. [handelsnaam] , te [plaatsnaam] , als bewindvoerder van
[onderbewindgestelde] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Büchly).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag voor 2018 vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de definitief vastgestelde huurtoeslag voor 2016 herzien en vastgesteld op € 0,-.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 24 augustus 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Daarna hebben eiseres en verweerder schriftelijk nadere standpunten kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 12 april 2019 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag voor 2018 opnieuw vastgesteld op € 0,-. Het beroep heeft ook betrekking op dat besluit. [1]
Nadat eiseres en verweerder de rechtbank hebben laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vinden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiseres onder bewind staat. De rechtbank merkt de bewindvoerder van eiser aan als de formele procespartij, maar voor de leesbaarheid van deze uitspraak wordt [onderbewindgestelde] aangeduid als ‘eiseres’.
2. Eiseres huurt van woningcorporatie [naam organisatie] een woning aan [adres] te [woonplaats] . Zij heeft bij verweerder huurtoeslag aangevraagd. Eiseres heeft (voorschotten op) deze huurtoeslag ontvangen, maar uiteindelijk heeft verweerder beslist dat eiseres voor de jaren 2016 en 2018 geen recht heeft op huurtoeslag of een voorschot daarop. Verweerder heeft de huurtoeslag voor die jaren vastgesteld op € 0,-, omdat de huur en servicekosten samen hoger waren dan € 710,68. Dat is de maximale huurprijs waarbij iemand recht heeft op huurtoeslag. [2]
3. Eiseres is het daar niet mee eens en is van mening dat zij wel recht heeft op huurtoeslag voor de jaren 2016 en 2018. Zij voert in de eerste plaats aan dat [naam organisatie] de huurprijs voor 2016, 2017 [3] en 2018 met terugwerkende kracht heeft verlaagd tot de maximale huurprijs, zodat de huurprijs niet meer in de weg staat aan het toekennen van huurtoeslag. [naam organisatie] heeft verweerder vervolgens in een e-mail van 7 november 2018 gevraagd de huurprijzen aan te passen. Verweerder heeft in een e-mail van 8 november 2018 bevestigd dat de aanpassingen zijn doorgevoerd en dat nieuwe beschikkingen zullen volgen. Dit heeft er niet toe geleid dat eiseres huurtoeslag heeft gekregen.
4. Verweerder is van mening dat de verlaging van de huurprijs met terugwerkende kracht niet maakt dat eiseres alsnog in aanmerking komt voor huurtoeslag. Bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag moet worden gekeken naar de huurprijs die eiseres in 2016 en 2018 heeft betaald en niet naar de huurprijs die achteraf is aangepast.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag moet uitgaan van de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd. [4] De rechtbank is van oordeel dat de huurprijs die eiseres per maand is verschuldigd de huurprijs is die eiseres en [naam organisatie] met terugwerkende kracht zijn overeengekomen. [5] Verweerder moet daar dus van uitgaan bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag. Dat [naam organisatie] de huur op verzoek van eiseres heeft verlaagd, is geen reden om anders te oordelen. [naam organisatie] is een woningcorporatie die sociale huurwoningen aanbiedt. Kennelijk is [naam organisatie] bereid om eraan mee te werken dat eiseres in aanmerking komt voor huurtoeslag door een huurprijs die net boven de maximale huurprijs is gestegen te verlagen tot net onder die grens. Dat is niet onbegrijpelijk. Het gevolg van de huurverlaging is dat eiseres het meerdere onverschuldigd heeft betaald. Het argument van verweerder dat moet worden uitgegaan van de huurprijs die in het betreffende jaar daadwerkelijk is betaald, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de wet- en regelgeving die van toepassing is.
6. Het beroep in beide zaken is gegrond. De bestreden besluiten moeten worden vernietigd. Verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar. Daarbij moet verweerder de met terugwerkende kracht verlaagde huurprijs als uitgangspunt nemen bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag voor 2016 en 2018. De rechtbank komt niet toe aan het bespreken van de beroepsgronden over het verworven recht en de schending van de hoorplicht in bezwaar.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 92,- (€ 46,- per zaaknummer) aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag.
3.Deze beroepsprocedures zien alleen op 2016 en 2018.
4.Artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag.
5.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4157, r.o. 3.2.