ECLI:NL:RBMNE:2020:2935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens onvoldoende betrouwbaarheid na verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft eiseres, die een baan/stageplek aangeboden kreeg bij een beveiligingsbedrijf, een aanvraag ingediend voor toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De korpschef van politie heeft deze aanvraag op 23 mei 2019 afgewezen, omdat eiseres in het verleden verduistering in dienstbetrekking had gepleegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 23 juli 2020 uitspraak gedaan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de verduistering heeft opgebiecht en het benadelingsbedrag heeft terugbetaald. Ze stelde dat de omstandigheden van de verduistering, waaronder haar jonge leeftijd en de intentie om een bekende te helpen, niet voldoende zijn meegewogen door verweerder. De rechtbank overweegt dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van eiseres. De rechtbank concludeert dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, gezien de ernst van de gepleegde verduistering.

De rechtbank oordeelt dat de belangen van de samenleving bij handhaving van de eisen van betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten zwaarder wegen dan het persoonlijke belang van eiseres bij haar werk en opleiding. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Neslo),
en
de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van Eenheid Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Frielink).

Procesverloop

1. Eiseres heeft een baan/stageplek aangeboden gekregen bij [beveiligingsbedrijf] (het beveiligingsbedrijf). Het beveiligingsbedrijf heeft op 6 maart 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor toestemming om eiseres werkzaamheden te laten verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Bij besluit van 23 mei 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit).
2. Omdat eiseres het niet eens was met deze afwijzing, heeft zij bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 30 mei 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 27 september 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het beroep is op 7 juli 2020 op zitting behandeld. De zitting heeft plaatsgevonden via Skype. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.A. Neslo. Namens verweerder is verschenen mr. F. Frielink.

De standpunten van verweerder en van eiseres

6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres op 25 januari 2018 verduistering in dienstbetrekking heeft gepleegd. Eiseres werkte destijds als caissière en heeft goederen ter waarde van € 71,93 meegegeven aan een klant zonder dat deze klant hiervoor heeft betaald. Dit heeft zij gedaan door een aantal producten niet te scannen en door zogenoemd ‘regelverval’ toe te passen: boodschappen worden dan eerst gescand en vervolgens weer van de bon gehaald. De toenmalige werkgever van eiseres heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. De zaak is op 13 september 2018 door de officier van justitie voorwaardelijk geseponeerd en eiseres heeft een proeftijd opgelegd gekregen van één jaar (tot 13 september 2019). Verduistering in dienstbetrekking is een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde en het feit dat eiseres zich hieraan schuldig heeft gemaakt, betekent volgens verweerder dat zij onvoldoende betrouwbaar is om voor het beveiligingsbedrijf te werken. Daarom was verweerder verplicht om de aanvraag af te wijzen. [1]
7. Eiseres heeft hiertegen ingebracht dat de klant een bekende was van haar, waarvan eiseres wist dat ze aan een depressie leed en geldproblemen had. Eiseres meende de bekende op deze manier te helpen. Eiseres heeft de verduistering direct daarna uit zichzelf opgebiecht aan haar leidinggevende en ze heeft het – betrekkelijk geringe – benadelingsbedrag zelf terug betaald. Zij heeft dus verantwoordelijkheid genomen voor haar daad en heeft de eventuele aantasting van de rechtsorde hersteld. Het gepleegde feit is relatief licht, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat de zaak is geseponeerd. Haar daad heeft geen nadeel opgeleverd voor een individueel persoon. Bovendien was eiseres destijds pas 20 jaar oud en heeft zij van haar fout geleerd. Er is dan ook geen kans op recidive. Eiseres heeft sinds 2018 bij twee beveiligingsbedrijven gewerkt, steeds naar volle tevredenheid van haar werkgevers. Ze volgt nu een opleiding bij het ROC en wil in de toekomst bij de politie gaan werken. Deze omstandigheden zijn door verweerder onvoldoende meegewogen. Verweerder moet de aanvraag daarom alsnog toewijzen.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

8. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] , overweegt de rechtbank dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eiseres voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten, dan wel voldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Voorts mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. [3]
9. Van belang is verder dat de aan verweerder toekomende beoordelingsruimte is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). Uit paragraaf 3.3 van de Bpbr volgt dat verweerder de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, of b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Verweerder heeft zijn beslissing dat eiseres niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt in het bestreden besluit gebaseerd op het onder b bepaalde.
10. In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr is nader uitgewerkt dat de toestemming kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat hij of zij onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Daarvan zal met name sprake zijn indien iemand er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen iemand opgemaakte processen-verbaal kunnen ertoe leiden dat hij of zij niet voldoende betrouwbaar wordt geacht. Daarbij is van belang dat tegen deze persoon nog altijd een serieuze verdenking bestaat. In de rechtspraak is de invulling die in paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr aan de term ‘betrouwbaarheid’ wordt gegeven, niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht. [4]
11. Eiseres heeft erkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres er blijk van heeft gegeven een rechtsregel naast zich neer te leggen en dat dit een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde oplevert. Verduistering in dienstbetrekking is in het Wetboek van Strafrecht immers gekwalificeerd als misdrijf. Dat het delict vernieling in een door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Utrecht [5] geen tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde opleverde verandert dit niet. Die vernieling was gepleegd onder andere omstandigheden en bovendien ging het hier om de intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen uitoefenen, en niet om het onthouden van toestemming zoals in het geval van eiseres. Het gaat hier dus niet om vergelijkbare gevallen. Verweerder heeft bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres niet alleen goederen heeft weggegeven aan een klant, maar dat zij door onder andere het toepassen van ‘regelverval’ deze goederen bewust buiten de registratie heeft gehouden. Verweerder heeft hieruit mogen concluderen dat er geen sprake was van jeugdige onbezonnenheid, van een moment van zwakte of van een black-out, zoals eiseres heeft gesteld. Daarnaast heeft verweerder betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres ook toentertijd al werkzaam was in de beveiliging.
12. Dat de zaak door de officier van justitie is geseponeerd, heeft verweerder niet tot een andere beslissing hoeven brengen. Nog afgezien van de vraag of de sepotbeslissing inderdaad betekent dat de officier van justitie de zaak als ‘licht’ heeft bestempeld, heeft verweerder in dit verband terecht aangevoerd dat op grond van de Bpbr ook sepotbeslissingen een rol mogen spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat de terugkijktermijn bij sepotbeslissingen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en heeft in redelijkheid de sepotbeslissing van 13 september 2018 bij zijn besluitvorming kunnen betrekken. Aan de omstandigheid dat eiseres de verduistering zelf heeft opgebiecht aan haar leidinggevende, wat daarvoor ook de reden is geweest, heeft verweerder niet de waarde hoeven toekennen die eiseres daaraan toekent. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat de goederen slechts een geringe economische waarde zouden vertegenwoordigen en eiseres de waarde van deze goederen heeft vergoed. Verweerder heeft in dit verband aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij de goederen die zij in haar hoedanigheid van caissière onder zich had, in geen geval weg had mogen geven. Tot slot heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen of slechts een geringe kans op recidive is en dat evenmin is gebleken van recente persoonlijke ontwikkelingen die maken dat eiseres voldoende betrouwbaar moet worden geacht.
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van eiseres niet boven iedere twijfel verheven is. Dat de handelswijze van eiseres niet heeft geleid tot benadeling van een individueel persoon, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in dit geval in redelijkheid zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang van de samenleving bij handhaving van de eisen van betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten dan aan het persoonlijke belang van eiseres bij haar werk en inkomen en bij het voltooien van haar opleiding. Dat eiseres door het bestreden besluit geen beveiligingswerkzaamheden kan verrichten en/of haar opleiding niet kan afronden is een voorzien en beoogd gevolg van de bevoegdheid van verweerder tot weigering van de verleende toestemming.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, op 23 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, Wpbr in combinatie met paragraaf 3.3, onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2950).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2447).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2950.
5.Rechtbank Utrecht 29 oktober 2010 (ECLI:NL:RBUTR:2010:BO2938).