ECLI:NL:RBMNE:2020:2920
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019, die was vastgesteld op € 505.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2018. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en voerde verschillende argumenten aan, waaronder de invloed van een septic tank in de achtertuin en de ondoelmatige indeling van de woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de taxatiematrix, die door de heffingsambtenaar was overgelegd, voldoende rekening hield met de relevante factoren zoals gebruiksoppervlakte, perceeloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser over de septic tank en de ligging van de woning, en concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet hoger had vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier D.T. de Winter. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.