ECLI:NL:RBMNE:2020:2911
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling WOZ-waarde van een woning en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 388.000,-- voor het belastingjaar 2019. De eiser betoogde dat de waarde te hoog was en stelde een lagere waarde van € 368.000,-- voor. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, vooral omdat de ambtenaar zelf had voorgesteld de waarde te verlagen naar € 376.000,--. De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk schattenderwijs vastgesteld op € 373.000,--.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vergoed, omdat het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.572,-- voor drie samenhangende zaken, wat resulteerde in een vergoeding van € 524,-- per zaak. Daarnaast werd het door eiser betaalde griffierecht van € 47,-- aan hem vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de zitting via Skype heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de uitspraak niet op een openbare zitting kunnen uitspreken, maar zal dit alsnog doen zodra dat weer mogelijk is.