ECLI:NL:RBMNE:2020:2787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19 /1581
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om plaatsing in hogere LFNP-functie op basis van RAAF

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam in de LFNP-functie van Assistent B, op 24 januari 2018 een aanvraag ingediend om per 1 juli 2017 te worden geplaatst in de functie van Medewerker, met een hogere salarisschaal. De aanvraag was gebaseerd op de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef van politie heeft de aanvraag op 16 oktober 2019 afgewezen, omdat de werkzaamheden van eiseres volgens de korpschef niet in overwegende mate overeenkwamen met de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres richtte zich tegen dit bestreden besluit.

De rechtbank heeft de zaak op 26 november 2019 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van die van haar functie als Assistent B en dat zij voldeed aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan deze elementen voldeed. De rechtbank heeft de beoordelingsvrijheid van de korpschef gerespecteerd en vastgesteld dat de aanvraag op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF terecht is afgewezen. De rechtbank heeft ook het beroep op de hardheidsclausule verworpen, omdat deze niet van toepassing was in deze situatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de korpschef in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.C. Garrels).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 1 juli 2016 werkzaam in de LFNP [1] -functie van [functie 1] , met salarisschaal 5. Zij heeft op 24 januari 2018 een aanvraag gedaan om haar per 1 juli 2017 te plaatsen in de functie van [functie 1] , met salarisschaal 6 (Medewerker). Zij heeft deze aanvraag gedaan op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (de RAAF).
1.1.
Op 16 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat de werkzaamheden van eiseres volgens verweerder niet in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker. Verweerder heeft het bezwaar dat eiseres tegen het primaire besluit heeft ingediend op 7 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres richt zich tegen het bestreden besluit.
1.2.
Wat er verder aan deze procedure vooraf is gegaan, staat in bijlage 1 bij deze uitspraak. De juridische regels die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze uitspraak.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 26 november 2019. Daarbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Namens verweerder was aanwezig de gemachtigde die hiervoor is genoemd en de heer [A] , senior organisatieadviseur.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

Het eindoordeel van de rechtbank en de opzet van deze uitspraak
2. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Eerst zal de rechtbank ingaan op een aantal algemene aspecten van de RAAF en daarna op de situatie van eiseres.

Wijze van toetsing door de rechter: vol of terughoudend?

3. De grondslag voor de RAAF wordt gevormd door artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Daarin is bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van de huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld. Die ministeriële regeling is de RAAF.
4. De rechtbank overweegt dat de vragen of een ambtenaar de in de RAAF-aanvraag beschreven feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht, of hij dat gedurende ten minste een jaar heeft gedaan en of de werkzaamheden niet tijdelijk zijn, van feitelijke aard zijn. De beantwoording van die vragen door verweerder dient de rechter dan ook vol te toetsen. Bij beantwoording van de vaag of sprake is van ‘wezenlijk afwijken’ in de zin van de RAAF [2] komt verweerder een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. Hierbij past dan ook een terughoudende toetsing door de rechter. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen van de rechtbank Zeeland‑West‑Brabant van 11 november 2019 en maakt deze tot de hare. [3]
Wat voor typen RAAF-aanvragen zijn er en moet eiseres de gewenste LFNP-functie noemen?
5. De RAAF kent twee typen aanvragen. Een ambtenaar kan vragen om plaatsing in een andere LFNP-functie, maar een aanvraag kan ook betrekking hebben op een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie. De aanvraag van eiseres betreft het eerste type aanvraag: plaatsing in een andere LFNP-functie. Het is aan de ambtenaar om in de aanvraag aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de voorwaarden van de RAAF en daarbij aan te geven op welke andere functie zijn aanvraag ziet. [4] Eiseres heeft aangevoerd dat het tot onbillijke gevolgen kan leiden als de aanvrager voldoet aan alle niveaubepalende elementen van een andere LFNP-functie dan die hij in zijn aanvraag heeft genoemd, verweerder de aanvraag niettemin afwijst. Omdat gesteld noch gebleken is dat dit bij eiseres aan de orde is, slaagt deze beroepsgrond reeds daarom niet. Bovendien heeft verweerder op de zitting toegelicht dat, als tijdens de RAAF‑procedure blijkt dat de aanvrager meer kans maakt om een andere dan de gevraagde LFNP-functie toegewezen te krijgen, niet wordt vastgehouden aan de in de aanvraag genoemde LFNP-functie.
Wat betekent ‘wezenlijk afwijken’ in de zin van de RAAF?
6. Wil een ambtenaar in aanmerking komen voor een andere LFNP-functie dan moeten zijn feitelijke werkzaamheden gedurende een jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige LFNP‑functie. [5] In artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF wordt onder ‘wezenlijk afwijken’ verstaan:
“in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.”
7. Volgens de toelichting op artikel 1 van de RAAF is de vaststelling of sprake is van ‘wezenlijk afwijken’ een belangrijk element in de beoordeling van de aanvraag. De vraag of de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken, wordt beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van de andere, beoogde LFNP-functie. Er is sprake van wezenlijk afwijken in de zin van de RAAF wanneer kan worden geconcludeerd dat door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van die andere LFNP-functie. In de toelichting is verder uiteengezet dat bij de beoordeling of sprake is van wezenlijk afwijken primair wordt gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die onderscheidend zijn ten opzichte van de huidige functie. Die elementen staan beschreven in de paragraaf ‘kern van de functie’ van de respectievelijke LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen. Het gaat daarbij bij de niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt.
8. Het hangt volgens de toelichting bij artikel 1 van de RAAF [6] af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Dat is de ondergrens van de beoordeling of de plaatsing op de andere functie aan de orde is. De beoordeling door het bevoegd gezag is gebaseerd op een materiële weging van alle ter zake doende elementen die in de aanvraag naar voren zijn gebracht, waarbij per niveaubepalend element de vraag moet worden beantwoord in hoeverre dit element is vervuld. [7] Als gezegd toetst de rechtbank de beoordeling van het bevoegd gezag of van wezenlijk afwijken sprake is, terughoudend.
9. Van de eis dat de aanvrager aantoont dat aan alle niveaubepalende elementen wordt voldaan, kan worden afgeweken, wanneer zich de situatie voordoet die wordt beschreven vanaf de achtste alinea van de toelichting bij artikel 1 van de RAAF. Het gaat hierbij om situaties waarbij grond van bedrijfsvoeringsargumenten aan alle in de organisatorische eenheid van de aanvrager werkzame collega’s (met dezelfde LFNP-functie als de aangevraagde functie) bepaalde niveaubepalende elementen niet zijn opgedragen omdat deze werkzaamheden bij een hogere (of andere) functie zijn neergelegd.
10. De rechtbank stelt vast dat in de toelichting op artikel 1 van de RAAF staat dat het uitgangpunt is dat de aanvrager in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie wordt voldaan. [8] De rechtbank is van oordeel dat de RAAF, mede gezien de toelichting, geen ruimte biedt voor de opvatting dat van ‘wezenlijk afwijken’ al sprake is wanneer wordt voldaan aan 50%, of aan een meerderheid van de niveaubepalende elementen. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen onder punt 5 van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 11 november 2019. [9]
11. Gelet op rechtsoverweging 10. slaagt de beroepsgrond dat verweerder de toetsingsmaatstaf van de RAAF in algemene zin onvoldoende heeft geëxpliciteerd en gemotiveerd, dan ook niet.
Beoordeling van de situatie van eiseres
Is bij eiseres sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden?
12. Eiseres, werkzaam in de functie van [functie 1] (Assistent B) heeft op 24 januari 2018 gevraagd om haar per 1 juli 2017 te plaatsen in de functie van Medewerker. Eiseres heeft er in haar aanvraag op gewezen dat haar feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van die van haar functie als Assistent B. Eiseres heeft erop gewezen dat zij alle [functie 1] -werkzaamheden binnen de [naam] zelfstandig uitvoerde en niet werd begeleid of gecontroleerd door een Medewerker of een Generalist. Uit de beschrijving van de werkzaamheden in de aanvraag en de aanvullende stukken volgt dat het gaat om met name de volgende werkzaamheden: [10]
  • opmaken van processen-verbaal;
  • opvragen en toevoegen van documentatie aan aangiftes;
  • beoordelen van gegevens in aangiftes en de controle in systemen,
  • zijn van kwaliteitsondersteuner huiselijk geweld;
  • verrichten van werkzaamheden betreffende de evenementen mailbox;
  • het opnemen van internetaangiftes en burgernetmeldingen.
13. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat eiseres in de te beoordelen periode de werkzaamheden verrichtte die zij in haar aanvraag heeft beschreven, dat zij deze gedurende meer dan één jaar heeft verricht en dat de werkzaamheden niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in haar specifieke geval de toetsingsmaatstaf van de functie van Medewerker onvoldoende heeft geëxpliciteerd en gemotiveerd. Verder heeft verweerder volgens eiseres de wegingsfactoren die worden ontleend aan het functiewaarderingssysteem ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Volgens eiseres heeft zij aannemelijk gemaakt dat haar werkzaamheden wezenlijk afwijken van haar huidige functie van Assistent B en dat voldaan wordt aan de niveaubepalende elementen van functie van Medewerker. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom van wezenlijk afwijkende werkzaamheden geen sprake is.
15. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet wezenlijk afwijken van haar functie Assistent B. Zoals hiervoor onder 7. is vastgesteld moet bij de vraag of van wezenlijk afwijken sprake is worden gekeken naar die elementen van de gevraagde functie die bij uitstek het waarderingsniveau van die functie bepalen en die onderscheidend zijn ten opzichte van de huidige functie. Die elementen staan beschreven in de paragraaf ‘kern van de functie’ van de respectievelijke LFNP-functies. In de functiebeschrijving onder ‘kern van de functie’ bij de functie van Assistent B staat het volgende:
‘(..) draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door de uitvoering van [functie 1] te ondersteunen op aangewezen taakgebieden – zoals vragen van burgers aan te nemen, aangiften op te nemen en vergunningaanvragen van burgers in ontvangst te nemen, burgers over aangiften terug te bellen, gegevens van door collega’s aangereikte aangiften te complementeren, fotoconfrontatie te verrichten, op aanwijzing BOB-middelen aan te vragen, verhoorruimtes uit te geven en aangereikte gegevens (onder meer ook tap’s) in de daartoe geëigende (archief)systemen vast te leggen volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen. De [functie 1] geeft instructies en handreikingen aan de [functie 2] .”
Onder ‘kern van de functie’ in de functie van Medewerker staat:
(…) ‘draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van routinematige [functie 1] -werkzaamheden. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een Generalist [functie 1] en kan meeromvattende zaken overdragen.’
16. Verweerder heeft gemotiveerd dat een onderscheidend element tussen deze functies is of de [functie 1] werkzaamheden als beëindigd kunnen worden aangemerkt op het moment van overdracht door de ambtenaar. De werkzaamheden van de Assistent B worden grotendeels verricht volgens gestandaardiseerde methoden en volgens nauwgezette richtlijnen die de medewerker in staat stellen om zonder verdere aanwijzing zelfstandig tot een afgerond resultaat te komen. Deze afgeronde resultaten kunnen vervolgens worden overgedragen aan een functionaris uit een ander vakgebied. Als ook werkzaamheden worden verricht die niet binnen gestandaardiseerde methoden en volgens nauwgezette richtlijnen tot een afgerond resultaat leiden en om die reden begeleiding van, dan wel overdracht aan een Generalist [functie 1] (of hoger) noodzakelijk is, is dat een aanwijzing dat deze werkzaamheden tot de functie van Medewerker behoren. Deze overdracht betreft, in tegenstelling tot de overdracht bij de Assistent B, geen overdracht van afgeronde werkzaamheden, maar (meeromvattende) [functie 1] werkzaamheden waarin ondersteuning van een Generalist of hoger binnen het eigen vakgebied noodzakelijk is.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan dit niveaubepalende element van de kern van de functie van Medewerker. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres volgens gestandaardiseerde werkwijzen en volgens nauwgezette richtlijnen (kort cyclische) [functie 1] werkzaamheden verrichtte die zij zelfstandig tot een afgerond resultaat bracht. Niet is gebleken dat eiseres voor het kunnen afronden van deze werkzaamheden aanwijzingen en/of begeleiding nodig had van een Generalist [functie 1] (of hoger). Omdat het zou gaan om (nog) niet afgeronde [functie 1] werkzaamheden, zou deze begeleiding alleen kunnen geschieden door een collega in een functie Generalist of hoger binnen het eigen vakgebied ( [functie 1] ).
18. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerders standpunt dat eiseres de niveaubepalende elementen van de gevraagde functie niet in overwegende mate heeft uitgevoerd, voldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF, omdat de feitelijke werkzaamheden die eiseres heeft verricht niet wezenlijk afwijken van de functie van Assistent B.
19. Eiseres heeft op de zitting nog aangevoerd dat ook als van ‘wezenlijk afwijken’ in de zin van de RAAF geen sprake is, verweerder moet beoordelen of zij andere afwijkende werkzaamheden heeft verricht, waarvoor zij gelet op artikel 5, tweede lid, van de RAAF een eenmalige uitkering moet krijgen. Deze stelling onderschrijft de rechtbank niet. In artikel 5, vierde lid, van de RAAF, is immers bepaald dat artikel 5 niet van toepassing is als het bevoegd gezag de aanvraag afwijst op grond van artikel 3 van de RAAF. Deze situatie doet zich hier voor.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule?
20. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de toets aan de hardheidsclausule ten onrechte achterwege heeft gelaten. Ook in situaties waarin overduidelijk is dat betrokkene is belast met werkzaamheden van een ander, hoger, niveau dan de huidige functie, maar niet in overwegende mate voldoet aan de niveaubepalende elementen van één andere LFNP‑functie, zou de hardheidsclausule uitkomst dienen te bieden. Verweerder heeft dit ten onrechte niet serieus overwogen.
21. In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat als de RAAF in individuele gevallen niet of niet naar billijkheid voorziet verweerder een bijzondere voorziening kan treffen. De rechtbank overweegt dat de hardheidsclausule naar zijn aard en bewoordingen ziet op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de RAAF niet heeft voorzien. In het karakter van een hardheidsclausule ligt besloten dat deze restrictief wordt toegepast.
22. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte de toets aan de hardheidsclausule achterwege heeft gelaten, slaagt niet. In het advies van de bezwaaradviescommissie, dat integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is immers onder 5.11 gemotiveerd ingegaan op het beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank is verder van oordeel dat
de hardheidclausule geen uitkomst kan bieden in de situatie zoals door eiseres omschreven onder 20. omdat de regelgever deze situatie heeft voorzien bij de totstandkoming van de RAAF.
Conclusie
23. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen is het beroep van eiseres dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage 1: feiten en procesverloop:
Eiseres is in de nieuwe politieorganisatie vanaf 1 juli 2016 werkzaam in de functie [functie 1] , welke functie gewaardeerd is op schaal 5. Eiseres werkt bij basisteam de [naam] .
Op 24 januari 2018 heeft eiseres gevraagd om haar per 1 juli 2017 te plaatsen in de functie van [functie 1] (gewaardeerd op schaal 6) omdat zij vindt dat zij een jaar lang de bij deze functie horende werkzaamheden heeft verricht. Deze aanvraag heeft zij ingediend op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF).
Op 28 mei 2018 is eiseres naar aanleiding van een sollicitatie met ingang van 14 juli 2018 geplaatst in de functie van [functie 1] .
Op 30 augustus 2018 heeft verweerder het voornemen bekend gemaakt om de aanvraag van eiseres af te wijzen. Eiseres heeft op 5 september 2018 haar zienswijze ingediend. Op 14 september heeft verweerder een reactie ingediend op deze zienswijze bij de Adviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Adviescommissie).
Na een zitting op 20 september 2018, heeft de Adviescommissie op 3 oktober 2018 verweerder geadviseerd een besluit te nemen zoals voorgenomen en de aanvraag af te wijzen.
Op 16 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De Bezwaaradviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie heeft de korpschef geadviseerd om dat besluit in stand te laten. Bij het bestreden besluit heeft de korpschef met verwijzing naar de overwegingen in het advies het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep van eiseres.

Bijlage 2: wet- en regelgeving

Besluit bezoldiging politie (Bbp):
In artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) is bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van de huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld. Die ministeriële regeling is de RAAF.
De RAAF en de toelichting op de RAAF
Artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF luidt: In deze regeling wordt verstaan onder: ‘wezenlijk afwijken’: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende
functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
In de toelichting bij artikel 1 van de Regeling staat dat bij de beoordeling of sprake is van wezenlijk afwijken door het bevoegd gezag primair wordt gekeken naar:
“(…) die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, tweede alinea van de respectievelijke LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt.
(…)
Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamhedendaadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Dit betekent dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.
In ieder geval zal de ambtenaar moeten aantonen dat door het totaal van opgedragen werkzaamheden in overwegende mate aan de andere functie is voldaan door aan te tonen dat de te behalen resultaten van de andere functie behorende bij de betreffende niveaubepalende elementen tot uitdrukking zijn gekomen.
Het hangt af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Enkele situaties ter verduidelijking.
Stel, een Generalist GGP heeft door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden als opgedragen door het bevoegd gezag voldaan aan alle niveaubepalende elementen als beschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de Senior GGP, met uitzondering van het opstellen van plannen van aanpak aan de hand van de beschikbare formats. In een dergelijke situatie zal het afhangen van de weging van de in totaliteit verrichte overige functiebestanddelen van de andere functie of het ontbreken van dit niveaubepalende element toekenning wel of niet leidt tot afwijzing van de aanvraag tot plaatsing op de functie van Senior GGP. Daarbij dient te worden gekeken naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de betreffende organisatorische eenheid. Indien op grond van bedrijfsvoeringargumenten een bepaald functiebestanddeel niet is opgedragen, dient dit te worden meegewogen bij de vaststelling of in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen is voldaan. Zo zou kunnen blijken dat in de organisatorische eenheid van de Generalist GGP uit het bovenstaande voorbeeld, geen enkele Senior GGP plannen van aanpak opstelt, omdat ervoor is gekozen deze taak exclusief bij de Expertfuncties neer te leggen. Deze enkele omstandigheid kan dan niet in het nadeel van de betrokkene worden uitgelegd. Wel geldt in alle gevallen het criterium ‘in overwegende mate’ als ondergrens van de beoordeling of plaatsing op de andere functie aan de orde is. (…)”
Artikel 2 van de RAAF luidt:
1. In de aanvraag maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
2. De periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid vangt niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar in een LFNP-functie is geplaatst of aangesteld.
In de toelichting bij artikel 2 van de RAAF staat:
“Bij de aanvraag tot plaatsing op een andere functie staat het de ambtenaar vrij om alle gegevens aan te dragen die aannemelijk maken dat hij ten minste gedurende één jaar hem door het bevoegd gezag opgedragen feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn eigen functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit en die niet kennelijk tijdelijk van aard zijn. Hij kan dit aannemelijk maken door bijvoorbeeld een beschrijving van zijn werkzaamheden, verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken of correspondentie met zijn leidinggevende aan het bevoegd gezag te overleggen. De ambtenaar geeft aan op welke andere functie dan wel werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit diens aanvraag betrekking heeft. Een ambtenaar kan pas een aanvraag indienen wanneer de werkzaamheden ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn verricht. Het tweede lid bepaalt vanaf wanneer de periode van een jaar kan gaan lopen. Voor het merendeel van de ambtenaren is dat het moment waarop het samenstel van werkzaamheden wijzigt door plaatsing op de LFNP-functie in het kader van de reorganisatie in verband met de totstandkoming van de Nationale Politie.
Artikel 3 van de RAAF luidt:
1. Het bevoegd gezag wijst de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
a. zijn opgedragen;
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
2. In afwijking van het eerste lid wijst het bevoegd gezag de aanvraag af, indien een zwaarwegend dienstbelang zich tegen plaatsing op de andere functie verzet, dan wel indien de ambtenaar verzoekt niet tot plaatsing op een andere functie over te gaan, en geeft daarbij toepassing aan artikel 5.

Voetnoten

1.Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie.
2.Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de RAAF.
3.ECLI:NL:RBZWB:2019:4959 onder punt 4.
4.Artikel 2, eerste lid, van de RAAF en de toelichting op dit artikel.
5.Artikel 6, negende lid, van het Bbp en artikel 3, aanhef en onder c, van de RAAF.
6.Zie de toelichting bij artikel 1 van de RAAF, p. 4, zevende alinea en p. 5 eerste alinea.
7.Toelichting p. 5, vijfde alinea.
8.Toelichting p. 4, vijfde alinea.
10.Zie de opsomming in het voornemen (p. 3).