In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 15 juli 2020, wordt ingegaan op een verlengingsverzoek van het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Dit verzoek betreft de termijn om te laten weten of gebreken in een eerder bestreden besluit worden hersteld, alsook de termijn voor het daadwerkelijk herstel van deze gebreken. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 30 juni 2020, verweerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gebreken te herstellen. Verweerder heeft op 13 juli 2020 verzocht om verlenging van deze termijnen, waarbij hij zich beroept op de complexiteit van de bestuurlijke afwegingen die gemaakt moeten worden.
De rechtbank overweegt dat verzoeken om verlenging van termijnen in bijzondere gevallen kunnen worden ingewilligd, mits deze goed gemotiveerd zijn. In dit geval oordeelt de rechtbank dat de oorspronkelijk gestelde termijn te kort is gebleken en dat een beperkte verlenging gerechtvaardigd is. Dit is van belang om te voorkomen dat een einduitspraak leidt tot een minder finale vorm van geschilbeslechting. De rechtbank besluit om verweerder op te dragen binnen één week te laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, en stelt hem in de gelegenheid om dit binnen vier weken te doen, met inachtneming van de eerder gegeven aanwijzingen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter, mr. E.M. van der Linde, en de leden, mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. G.C.W. van der Feltz, aanwezig waren. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan dit wel gelijktijdig met een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak worden ingesteld.