In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1963 in Suriname. Het verzoek was ingediend op 23 juni 2020, met als doel een machtiging voor de duur van twee jaar te verkrijgen op basis van artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de machtiging slechts voor de duur van zes maanden kan worden verleend, omdat er geen sprake is van een opvolgende machtiging na een eerdere machtiging die was verlopen op 21 juni 2020.
Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat, de teamleider, de zorgvertegenwoordiger, de huisarts en de mentor. De betrokkene heeft aangegeven dat hij meer vrijheden wil en naar Amsterdam wil verhuizen, maar de zorgvertegenwoordiger heeft benadrukt dat hij verslavingsgevoelig is en dat er zorgen zijn over zijn welzijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan de ziekte van Korsakov, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank concludeert dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen. Gezien de omstandigheden en de wetgeving heeft de rechtbank de machtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 2 januari 2021, en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. van den Boogaard en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier Y. van der Linden.