ECLI:NL:RBMNE:2020:2739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19 /4996 en UTR 19/4997
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en kortingen op bijstandsuitkering wegens ontvangen geldbedragen van ex-partner

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiseres ontving vanaf 1 mei 2018 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. De gemeente heeft echter het recht op bijstand per 1 juli 2018 tijdelijk stopgezet en later herzien, omdat eiseres in die periode geldbedragen van haar ex-man had ontvangen die hoger waren dan de voor haar geldende bijstandsnorm. De gemeente vorderde een bedrag van € 2.375,85 terug van eiseres, wat leidde tot bezwaar en beroep van haar kant.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Eiseres had niet aangetoond dat zij een bezwaarschrift had ingediend tegen de herziening van haar bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de ontvangst van de geldbedragen niet te melden. Dit leidde tot de conclusie dat de gemeente verplicht was om de uitkering terug te vorderen. Daarnaast heeft de rechtbank ook de kortingen op de bijstandsuitkering beoordeeld, die waren toegepast vanwege de woonkosten en nutsvoorzieningen die door haar ex-man werden betaald. Eiseres was het niet eens met de hoogte van deze kortingen, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had gehandeld.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft de besluiten van de gemeente bevestigd en de beroepen van eiseres verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/4996 en UTR 19/4997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V. Staat)

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres ontvangt vanaf 1 mei 2018 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder.
1.1.
Nadat verweerder het recht op bijstand vanaf 1 juli 2018 tijdelijk had stopgezet [1] heeft verweerder op 10 september 2018 (het primaire besluit I) aan eiseres laten weten dat haar uitkering over de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2018 wordt herzien (lees: ingetrokken) omdat er in die periode door haar ex-man geldbedragen zijn overgemaakt die hoger zijn dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Verweerder heeft met dit besluit vanaf 1 juli 2018 de bijstand ook ingetrokken (lees: beëindigd).
1.2.
Op 21 februari 2019 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd over de periode 13 augustus 2018 tot 8 november 2018 en vanaf 18 februari 2019.
1.3.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder € 2.375,85 (bruto) van eiseres teruggevorderd. Dit is het totale bedrag dat eiseres volgens verweerder onterecht aan bijstandsuitkering heeft ontvangen in mei 2018 en juni 2018.
1.4.
Op 3 juni 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II.
1.5.
Bij besluiten van 4 juni 2019 (de primaire besluiten III en IV) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres over de periode van 13 augustus 2018 tot 8 november 2018 afgewezen en vanaf 18 februari 2019 toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar daarop een aantal kortingen toegepast.
1.6.
Op 10 juli 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten III en IV.
1.7.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer UTR 19/4996.
1.8.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer UTR 19/4997.
1.9.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 29 juni 2020 via een Skype-verbinding. Eiseres was op de zitting aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder was ook mevrouw N.E. de Boer aanwezig, klantmanager.

De beslissing en de overwegingen van de rechtbank

Conclusie
2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en haar proceskosten en het griffiegeld niet vergoed worden. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het bestreden besluit I
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat eiseres over de maanden mei 2018 en juni 2018 partneralimentatie heeft ontvangen van haar ex-man. Deze bedragen zijn gestort op de bankrekening van eiseres met nummer [rekeningnummer] . Eiseres heeft dit niet gemeld en heeft daarmee de inlichtingenplicht [2] geschonden. Omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden vordert verweerder over de maanden mei 2018 en juni 2018 een bedrag van € 2.375,85 (bruto) aan te veel ontvangen bijstandsuitkering terug.
4. Eiseres heeft hiertegen ingebracht dat zij geen partneralimentatie heeft ontvangen. Haar ex-man heeft driemaal € 1.000,- overgemaakt naar eiseres, maar dit was geen partneralimentatie: het was een gespreide betaling van het hypotheekspaargeld. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat in de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2019 is opgenomen dat zij geen partneralimentatie zou ontvangen. De hoogte van een eventuele partneralimentatie zou € 1.238,- per maand zijn geweest. Ook dit duidt er dus op dat de bedragen die haar ex-man heeft overgemaakt, geen partneralimentatie zijn. Verder heeft eiseres verwezen naar een brief van het LBIO [3] van 4 september 2018, waarin volgens eiseres wordt bevestigd dat zij geen partneralimentatie heeft ontvangen. Bovendien kon eiseres niet over dit geld beschikken; uit de uitspraak van 12 maart 2019 volgt immers dat zij een bedrag van € 8.464,50 aan haar ex-man moet terugbetalen. Eiseres heeft altijd aan haar inlichtingenplicht voldaan; de bankrekening waar haar ex-man de bedragen op heeft gestort ( [rekeningnummer] ) bestond niet meer en was bovendien bij verweerder bekend. De andere rekening ( [rekeningnummer] ) was van het bedrijf van haar ex-man en die bankafschriften kon eiseres dus ook niet (tijdig) bij verweerder inleveren. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat zij ook een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering (dus tegen het primaire besluit I).
5. De rechtbank oordeelt ten eerste dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de herziening van de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2018 en de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 juli 2018. De herziening en intrekking van de uitkering staan dus vast. Dat neemt niet weg dat de rechtbank wel moet oordelen over de feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Volgens vaste rechtspraak [4] van de hoogste bestuursrechter ziet de formele rechtskracht van een besluit namelijk alleen op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en dus niet op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
6. De rechtbank overweegt verder dat de beroepsgrond dat eiseres de bankafschriften niet (tijdig) kon inleveren, niet relevant is, want verweerder heeft aan het bestreden besluit I niet ten grondslag gelegd dat eiseres de bankafschriften niet heeft ingeleverd, maar dat zij niet heeft gemeld dat zij partneralimentatie had gekregen.
7. Uit de stellingen van eiseres volgt dat zij in de periode waar het hier om gaat drie keer € 1.000,- heeft ontvangen van haar ex-man. Het moet eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat de ontvangst van deze bedragen van invloed kon zijn op haar recht op bijstand zodat het zij verweerder hierover dus had moeten inlichten. Of het hierbij nou wel of niet om partneralimentatie ging, maakt geen verschil. Uit de stukken waarnaar eiseres op de zitting heeft verwezen, zoals een e-mail van 22 mei 2018, blijkt niet dat eiseres destijds uit zichzelf bij verweerder heeft gemeld dat zij drie keer € 1.000,- van haar ex-man had ontvangen. Dit blijkt ook niet uit andere stukken in het dossier. Dat het rekeningnummer waarop de bedragen zijn overgemaakt bij verweerder bekend was, betekent niet dat eiseres de ontvangst van de bedragen niet uit eigen beweging hoefde te melden. Verweerder heeft immers geen inzage in de bankgegevens van eiseres en weet dus niet welke transacties er plaatsvinden. Bovendien blijkt uit het dossier dat eiseres op 11 juli 2018 [5] heeft aangegeven dat zij het eerder bij de aanvraag opgegeven rekeningnummer (( [rekeningnummer] ) wil afsluiten en dat zij de bijstand op een ander rekeningnummer ( [rekeningnummer] ) wil ontvangen. Dit laatste rekeningnummer is vervolgens ook gebruikt voor het uitbetalen van de bijstand. [6] Ook om deze reden kan eiseres dus niet als argument gebruiken dat verweerder had kunnen weten van de stortingen: nog afgezien van het feit dat eiseres de ontvangst van drie keer € 1.000,- uit zichzelf had moeten melden, hoefde verweerder niet alert te zijn op transacties via een rekeningnummer waarvan eiseres had gezegd dat ze het niet meer gebruikte.
8. Eiseres heeft op de zitting nog gesteld dat zij niet over het geld kon beschikken en dat zij nog een bedrag van € 8.464,50 aan haar ex-man moet terugbetalen. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat eiseres door de beschikking van het gerechtshof van 12 maart 2019 een bedrag van € 8.464,50 moet terugbetalen niet de conclusie kan worden getrokken dat zij destijds niet over de drie keer € 1.000,- kon beschikken. Eiseres heeft geen stukken ingeleverd waaruit blijkt dat zij dit geld toen niet heeft gebruikt dan wel heeft kunnen gebruiken.
9. Uit wat hiervoor staat, volgt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door de ontvangst van de geldbedragen niet uit eigen beweging te melden bij verweerder. Verweerder was daarom op grond van de wet verplicht om de uitkering van eiseres over de maanden mei en juni 2018 terug te vorderen. [7]
10. Tegen de hoogte van de terugvordering heeft eiseres geen gronden aangevoerd. Ook heeft eiseres geen dringende redenen naar voren gebracht die voor verweerder aanleiding hadden kunnen zijn om van terugvordering af te zien. [8]
11. Gelet op het voorgaande is het beroep met zaaknummer 19/4996 ongegrond.
Het bestreden besluit II
12. Het bestreden besluit II gaat over twee dingen: de afwijzing van de bijstandsuitkering over de periode 13 augustus 2018 tot 8 november 2018 en de kortingen die worden toegepast op de bijstandsuitkering die eiseres krijgt vanaf 18 februari 2019.
Afwijzing over de periode 13 augustus 2018 tot 8 november 2018
13. Eiseres heeft de uitkering aangevraagd op 21 februari 2019. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er op grond van de wet [9] geen bijstandsuitkering kan worden toegekend over een periode in het verleden. Eiseres heeft hier geen beroepsgronden tegen gericht. De rechtbank laat dit onderdeel van het bestreden besluit daarom verder buiten beschouwing.
Kortingen op de uitkering vanaf 18 februari 2019
14. Verweerder houdt per maand € 205,- aan nutsvoorzieningen (gas, water, elektra) en € 293,01 aan woonkosten in op de bijstandsuitkering van eiseres. De reden hiervoor is dat de ex-man van eiseres € 975,- per maand betaalt voor de kosten van de gezamenlijke woning, waarin eiseres nog woont. Dit bedrag ziet op € 408,33 per maand aan hypotheeklasten en de rest is een bedrag voor gas, water en licht en andere bijkomende woonlasten voor deze woning. [10]
15. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de gekorte bedragen. Voor wat betreft de energielasten heeft eiseres aangevoerd dat verweerder er hierbij ten onrechte van uit is gegaan dat eiseres in een driepersoonshuishouden woont. Haar twee kinderen verblijven echter maar de helft van de tijd bij haar. De energielasten moeten daarom worden vastgesteld aan de hand van de Nibud‑richtlijnen voor een eenpersoonshuishouden. Met betrekking tot de woonkosten heeft eiseres aangevoerd dat bij de berekening daarvan ten onrechte 20% van de gehuwdennorm wordt gehanteerd, terwijl zij al langere tijd gescheiden is. Zij moet worden aangemerkt als een alleenstaande ouder in plaats van als gehuwde.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Een bijstandsnorm bestaat uit een aantal componenten, waaronder huur en/of hypotheek en nutsvoorzieningen. Vast staat dat de ex‑man van eiseres € 975,- per maand moet betalen, bestemd voor onder andere woonkosten en gas, water en licht. Op grond van de wet [11] moet verweerder de bijstandsuitkering afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres. Verder mag verweerder de bijstandsnorm lager vaststellen voor zover eiseres lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet [12] . Op grond van deze wetsartikelen is verweerder bevoegd om bij de bijstandsuitkering rekening te houden met (een deel van) de € 975,- per maand die de ex-man betaalt.
17. Verweerder heeft een bedrag van € 205,- gekort op de bijstand voor gas, water en elektra. Dit bedrag is gebaseerd op de Nibud-richtlijnen voor deze kosten voor een driepersoonshuishouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van deze korting in redelijkheid geen aanleiding heeft gezien om het huishouden van eiseres aan te merken als een eenpersoonshuishouden. Daarmee is namelijk ook geen rekening gehouden bij de vaststelling van de bijstandsnorm die voor eiseres geldt, namelijk de norm voor een alleenstaande ouder en niet de norm voor een alleenstaande.
18. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een te hoog bedrag heeft gekort omdat het bedrag dat haar ex-man daadwerkelijke betaalt aan gas, water en elektra veel lager is. Eiseres heeft daarbij verwezen naar een eindnota van Oxxio van 12 november 2019 over de maanden mei tot en met oktober 2019. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag dat verweerder heeft ingehouden op de bijstand te hoog is. De nota van Oxxio ziet immers alleen op de kosten van stroom en gas terwijl de korting van € 205,- ook ziet op de kosten van het waterverbruik.
19. Met betrekking tot de woonkosten geldt het volgende. Verweerder heeft toegelicht dat er in de bijstandsnorm een component huur is opgenomen en dat de korting is toegepast omdat eiseres geen hypotheeklasten heeft omdat die volledig door haar ex-man worden betaald. Eiseres heeft dus een lagere bijstandsbehoefte dan wanneer zij de hypotheek zelf zou moeten betalen. Voor de vaststelling van deze verlaging gaat verweerder uit van de bijstandsnorm voor gehuwden in de Pw, die gelijk staat aan het in Nederland geldende minimumloon: 20% van ‘de gehuwdennorm’ is dus 20% van het minimumloon. Om willekeur te voorkomen heeft verweerder er voor gekozen om bij het toepassen van de korting altijd aan te sluiten bij het minimumloon (de gehuwdennorm) en dus geen onderscheid te maken tussen gehuwden en ongehuwden. [13]
20. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat de toegepaste verlaging van € 293,01 op de bijstandsuitkering van eiseres niet onredelijk is. Eiseres heeft op de zitting nog gesteld dat het daadwerkelijke bedrag dat haar ex-man aan hypotheeklasten betaalt lager is, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien heeft verweerder bij het vaststellen van de verlaging van de bijstand niet het hele bedrag dat de ex-man betaalt voor de hypotheek (€ 408,33 per maand) in aanmerking genomen.
21. Gelet op het voorgaande is het beroep met zaaknummer 19/4997 ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Besluit van 9 augustus 2018.
2.Artikel 17 van de Participatiewet (Pw).
3.Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3478.
5.Zie het ‘Rapport Mutatie Opschorting uitkering na het niet aanleveren gegevens’ van 8 augustus 2018, p. 2.
6.Zie het ‘Rapport Mutatie’ van 6 september 2018, p. 4 en de bankafschriften bij het bezwaarschrift van 3 juni 2019.
7.Artikel 58, eerste lid, van de Pw.
8.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.
9.Artikel 44, eerste lid, van de Pw.
10.Zie ‘Rapport aanvraag Participatiewet’ van 6 mei 2019, p. 5.
11.Artikel 18, eerste lid, van de Pw.
12.Artikel 27 en artikel 21 van de Pw.
13.Zie het verweerschrift in bezwaar van 12 augustus 2019 (p. 6).