ECLI:NL:RBMNE:2020:2727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
16/041539-20 en 16/267649-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige asielzoeker voor woninginbraken met geweld en bedreiging

Op 14 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een minderjarige alleenstaande asielzoeker van 17 jaar veroordeeld tot onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negen maanden. De verdachte was betrokken bij meerdere woninginbraken, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen een bewoner is gebruikt. De feiten vonden plaats op 14 februari 2020, toen de verdachte samen met een medeverdachte een woning binnenging en de bewoner, die thuis was, bedreigde en mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van de verdachte en zijn status als asielzoeker, in aanmerking moesten worden genomen bij de strafoplegging. De rechtbank legde een kortere jeugddetentie op dan door de officier van justitie was geëist, rekening houdend met de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 28 dagen, omdat hij zich kort na een eerdere veroordeling opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/041539-20 en 16/267649-19 (vordering tot tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Chili) op [2003] ,
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting te Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020 en 30 juni 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.H.H. Meulenmeesters, advocaat te Zeist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van officier van justitie mr. A. Lobregt en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De voorlopige tenlastelegging is op de zitting uitgebreid op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De tenlastelegging is, met uitbreiding, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 14 februari 2020 te Naarden samen met een ander uit een woning sieraden en geld heeft gestolen, waarbij de verdachte en zijn mededader de woning binnen zijn gekomen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en waarbij geweld en bedreiging met geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] ;
Feit 2
op 14 februari 2020 te Bussum samen met een ander uit een woning broches heeft gestolen, waarbij de verdachte en zijn mededader de woning binnen zijn gekomen door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 3
op 14 februari 2020 te Bussum samen met een ander uit een woning een horloge en geld heeft gestolen, waarbij de verdachte en zijn mededader de woning binnen zijn gekomen door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 4
op 14 februari 2020 te Bussum heeft geprobeerd om samen met een ander uit een woning geld en goederen te stelen door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd over de bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten als geheel. Wel heeft de raadsman verweer gevoerd over de bewezenverklaring van enkele feitelijkheden. Op deze feitelijkheden zal de rechtbank ingaan in haar overwegingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de aan hem ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen: [1]
Feit 1
- de aangifte van [slachtoffer] ; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting. [3]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte gedeeltelijk vrijgesproken moet worden van (i) het maken van stekende bewegingen met een schroevendraaier richting de aangever en (ii) het slaan of stompen tegen het hoofd van aangever. Ten aanzien van de stekende bewegingen volgt de rechtbank dit betoog niet. De rechtbank ziet onvoldoende reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever, waarin staat dat verdachte met de schroevendraaier stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt. De verklaring van aangever bevat veel details en is coherent en verdachte heeft ook bekend dat hij een schroevendraaier vast had. Dat maakt de verklaring van aangever betrouwbaar. Uit de gedetailleerde verklaring van aangever volgt ook dat verdachte hem heeft geslagen tegen het hoofd. Aangever verklaart dat verdachte hem drie klappen heeft gegeven met zijn handpalm tegen zijn linkeroor. Dat verdachte aangever ook heeft gestompt, maakt de rechtbank uit de verklaring van aangever niet op. Van dat onderdeel van de ten laste gelegde feitelijkheden zal de rechtbank verdachte daarom wel vrijspreken.
Feit 2
- de aangifte van [aangever 1] ; [4]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant] ; [5]
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting. [6]
Feit 3
- de aangifte van [aangever 2] ; [7]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant] ; [8]
- de bevindingen uit het forensisch onderzoek aan de [adres] te [woonplaats] ; [9]
- de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut aan een referentiemonster van verdachte; [10]
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting. [11]
Feit 4
- de aangifte van [aangever 3] ; [12]
- de bevindingen uit het forensisch onderzoek aan de [adres] te [woonplaats] ; [13]
- de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut aan een referentiemonster van verdachte; [14]
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting. [15]
Bewijsoverweging
Bij feit 1 zijn verdachte en zijn medeverdachte beiden in de woning aanwezig geweest en hebben zij beiden geweldshandelingen gepleegd. Bij de feiten 2 tot en met 4 heeft verdachte verklaard dat hij alleen binnen is geweest en dat zijn mededader buiten op de uitkijk heeft gestaan. Volgens de verklaring van verdachte hebben zij echter samen het plan opgevat om die dag te gaan inbreken, zij zijn samen naar de vier woningen gegaan, waarbij het min of meer toevallig verdachte was die de woningen genoemd in de feiten 2 tot en met 4 heeft betreden. De opbrengst van de buit zou gedeeld worden tussen beiden. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat medeplegen bewezen is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 14 februari 2020 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, uit een woning gelegen aan de [adres] hebben weggenomen een hoeveelheid sieraden en een hoeveelheid geld, aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehorende, te weten aan [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer] , terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] een schroevendraaier te tonen en met die schroevendraaier
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd te slaan en
- de handen en voeten van die [slachtoffer] vast te binden en
- een sok in de mond van die [slachtoffer] te stoppen en de ogen van die [slachtoffer] af te dekken met een gezichtsmasker;
Feit 2
op 14 februari 2020 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, vier broches, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 3
op 14 februari 2020 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, een horloge en een geldbedrag van ongeveer 47,55 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 4
op 14 februari 2020 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres] geld en/of goederen, aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehorende, te weten aan [aangever 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, door naar voornoemde woning toe te gaan en vervolgens daar een ruit van die woning te vernielen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of
meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 2 en 3, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft door middel van braak en inklimming;
Feit 4:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie. Daarbij verzoekt de verdediging wel rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de beoordeling van de aard en hoogte van de straf betrekt de rechtbank bovendien het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij geweld en bedreiging met geweld is gebruikt tegen een bewoner die (onverwachts) thuis bleek te zijn, twee woninginbraken en een poging tot een woninginbraak. Alle vier de feiten heeft verdachte op dezelfde dag en in dezelfde omgeving gepleegd. De rechtbank vindt het ernstig dat een jonge jongen als verdachte erop uit is om in korte tijd zoveel vermogensdelicten te plegen.
Het leed dat verdachte met deze feiten heeft aangericht is groot. Dat geldt met name voor het leed dat hij de heer [slachtoffer] heeft aangedaan. Hoewel verdachte en zijn medeverdachte van te voren niet de intentie hadden om een woningoverval te plegen en juist hadden aangebeld om te kijken of de bewoners thuis waren, trof verdachte de heer [slachtoffer] aan, die na een nachtdienst lag te slapen op zijn kamer. Verdachte had op dat moment ervoor kunnen kiezen om de woning te verlaten, maar in de plaats daarvan heeft hij de medeverdachte gebeld en zijn zij de confrontatie met de heer [slachtoffer] aangegaan en hebben zij hem bedreigd, geslagen en onder meer vastgebonden en geblinddoekt. Dat moet een verschrikkelijke ervaring voor de heer [slachtoffer] zijn geweest. De onzekerheid over wat de inbrekers met hem van plan waren, zal de angst nog groter hebben gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook de woninginbraken waarbij geen geweld is toegepast zijn ernstige feiten. Ook door dergelijke feiten ontstaan gevoelens van angst en onveiligheid. Daarbij komt dat verdachte door al deze feiten een forse inbreuk heeft gemaakt op de privacy van de bewoners. Dat is een bijzonder nare ervaring, waar bewoners vaak nog lang last van blijven houden. Verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden. Hij heeft slechts gehandeld uit eigen financieel belang. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
In de justitiële documentatie van verdachte van 14 mei 2020 is te zien dat verdachte op 11 februari 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld voor een andere woningbraak tot jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij deze uitspraak aanwezig was. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte zich zo snel na een veroordeling voor een woninginbraak opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig heeft gemaakt. Deze recidive werkt strafverzwarend.
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is verder weinig bekend. Hij is een alleenstaande minderjarige asielzoeker. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij terug wil keren naar Chili.
Door de Justitiële jeugdinrichting waar verdachte verblijft is op 12 maart 2020 een rapport over verdachte opgemaakt. Hierin staat onder meer dat verdachte in Chili veel geweld en armoede heeft meegemaakt. Toen hij 14 jaar oud was, is hij naar Spanje verhuisd. Hij is daarvandaan door Europa getrokken om inbraken te plegen. De opbrengst daarvan stuurt hij naar zijn familie in Chili. Verdachte zegt niet te weten hoe hij op een andere manier aan geld moet komen.
In het eerder door de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakt rapport van 19 februari 2020 staat het vermoeden dat verdachte het slachtoffer is van mensenhandelaren. Hierover bestaat verder echter geen duidelijkheid en verdachte heeft hierover wisselend verklaard. In deze omstandigheid ziet de rechtbank dan ook geen strafmatigende factor.
Door de Raad voor de Kinderbescherming zijn op 24 maart 2020 en 16 juni 2020 nogmaals rapporten over verdachte opgemaakt, die ter zitting door de heer [A] zijn toegelicht. Hierin staat dat verdachte afhankelijk van de procedure rond zijn uitzetting eerst in vreemdelingenbewaring zal worden genomen en dan zal worden uitgezet. In afwachting van een datum voor uitzetting naar Chili lijkt de Justitiële jeugdinrichting waar hij nu verblijft de meeste veilige plek voor verdachte om te wonen en de Raad adviseert dan ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke jeugddetentie de enige passende straf. Als vertrekpunt voor de duur daarvan kijkt de rechtbank naar de meest recente oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij het raadplegen van de oriëntatiepunten houdt de rechtbank dezelfde bewezenverklaring als uitgangspunt als de officier van justitie.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een woningoverval uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. Voor diefstal uit een woning door middel van braak en/of inklimming gaan de oriëntatiepunten uit van onvoorwaardelijke jeugddetentie voor duur van twee maanden. Verder merkt de rechtbank op dat gelet op de leeftijd van verdachte, de maximaal op te leggen jeugddetentie 24 maanden bedraagt. Rekening houdend met de aard en ernst van feiten waarvoor normaliter langdurige jeugddetentie wordt opgelegd en rekening houdend met de omstandigheden die de rechtbank heeft genoemd bij de bespreking van de woninginbraak met geweld, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval met jeugddetentie van kortere duur kan worden volstaan dan de jeugddetentie die door de officier van justitie heeft geëist.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank jeugddetentie oplegt voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,00 voor de door hem geleden immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het aan de benadeelde partij te betalen bedrag dient te worden verdeeld over verdachte en zijn medeverdachte, omdat een hoofdelijke veroordeling in verband met de minderjarigheid van verdachte niet wenselijk is.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging ziet in dat het slachtoffer van feit 1 een zeer traumatische ervaring heeft gehad. Hij refereert zich over de toe te wijzen hoogte van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij wijst de verdediging er wel op dat verdachte gelet op zijn persoonlijke omstandigheden niet in staat zal zijn aan enige vordering te voldoen. Hij verzoekt dan ook geen vervangende jeugddetentie op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.500,00 redelijk. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2020. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. In verband met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal deze verplichting niet worden aangevuld met jeugddetentie als niet wordt betaald.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is op 11 februari 2020 onder parketnummer 16/267649-19 veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke jeugddetentie, niet-ontvankelijk zal verklaren. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het feit dat de proeftijd van deze veroordeling pas is ingegaan na het onherroepelijk worden van het vonnis op 26 februari 2020. Verdachte heeft de feiten die nu aan hem ten laste zijn gelegd dus niet binnen de proeftijd gepleegd.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging is gelijk aan dat van de officier van justitie.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich kort na het vonnis van 11 februari 2020, te weten op 14 februari 2020, opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De proeftijd van dit vonnis was toen formeel nog niet ingegaan. De algemene voorwaarde dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbaar feit zal begaan, geldt echter ook indien de proeftijd nog niet is ingegaan. Dat volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad. [16] Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bij de uitspraak van zijn vonnis van 11 februari 2020 aanwezig was. Hij was dus op de hoogte van de voorwaardelijk aan hem opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie en de algemene voorwaarde die daaraan was verbonden.
Om die reden zal de rechtbank gelasten dat de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 28 dagen alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 77a, 77g, 77i, 77dd, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid:
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf:
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van een bedrag van € 2.500,00 (zegge vijfentwintighonderd euro) (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 2.500,- (zegge vijfentwintighonderd euro) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 (nul) dagen jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/267649-19:
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 11 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 28 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. E.H.M. Druijf en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2020.
Mrs. Verschoor-Bergsma en Leijten zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [woonplaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, (in/uit een woning gelegen
aan de [adres] ) hebben/heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden
en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of de ouders
van die [slachtoffer] ,
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
terwijl deze diefstal werd vergezeld en/of gevolgd werd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] een schroevendraaier, althans een voor afdreiging geschikt
voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen en/of met die schroevendraaier een of meer
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een of meermalen op/tegen diens hoofd/gezicht te slaan en/of te
stompen en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer] vast te binden en/of
- een sok, althans een stuk stof, in de mond van die [slachtoffer] te stoppen en/of het
gezicht/de ogen van die [slachtoffer] af te dekken met een gezichtsmasker;
(
art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub
2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening (uit een woning gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen, vier,
althans een of meer broches, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] ,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(
artikel 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een woning gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen, een
horloge en/of een geldbedrag van (ongeveer) 47,55 euro, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [aangever 2] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
(
artikel 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om uit een woning (gelegen aan de [adres]
) geld en/of (een) goed(eren), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 3]
, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen
geld/goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming door naar voornoemde woning toe te gaan en/of (vervolgens daar) een ruit
van die woning heeft/hebben vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
(
artikel 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5 Wetboek van Strafrecht,
artikel 45 Wetboek van Strafrecht).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 februari 2020 met nummer PL0900-2020047527, doorgenummerd pagina 1 tot en met 116 en het proces-verbaal van 25 februari 2020 met nummer PL0900-2020047527, doorgenummerd pagina 117 tot en met 328, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, District Gooi en Vechtstreek. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van 14 februari 2020, pag. 8, 9 en 10.
3.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2020.
4.Proces-verbaal van aangifte van 14 februari 2020, pag. 146, 147 en 148.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2020, pag. 157.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2020.
7.Proces-verbaal van aangifte van 14 februari 2020, pag. 161, 162 en 163.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2020, pag. 175.
9.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] [woonplaats] van 16 februari 2020, pag. 172, 173 en 174.
10.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2020, met bijlage.
11.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2020.
12.Proces-verbaal van aangifte van 24 februari 2020, pag. 181 en 182.
13.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [adres] [woonplaats] van 16 februari 2020, aanvullend proces-verbaal met nummer PL0900-2020047426-2.
14.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2020, met bijlage.
15.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2020.
16.Hoge Raad 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5752.