ECLI:NL:RBMNE:2020:2682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/1515 en UTR 19/4052 en UTR 20/1405 en UTR 19/5333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunningen voor bouwplannen Batavia II in Lelystad

Op 2 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 20/1515, UTR 19/4052, UTR 20/1405 en UTR 19/5333, betreffende beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van 78 appartementen, 19 grondgebonden woningen en een parkeervoorziening in Lelystad. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Gloudi, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, die de vergunningen hebben verleend aan Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. De voorzieningenrechter heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de verzoeken, maar dat de bestreden besluiten niet in strijd waren met de wet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunningen voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder het Bouwbesluit en het bestemmingsplan 'Bataviahaven 2015'. De rechter heeft ook geoordeeld dat de verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, ondanks dat verweerder en derde-partij betoogden dat hij geen belang had. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoeker over parkeernormen, het aantal woningen en de welstand niet gevolgd, en concludeerde dat de verleende vergunningen in stand blijven. De uitspraak is gedaan in een digitale zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1405, UTR 19/4052, UTR 20/1515 en UTR 19/5333
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2020 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen in de zaken tussen

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: A.C.W.M. Maduro)
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V.
(gemachtigde: mr. I.J. Wind - Middel)

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 (het primaire besluit 1A) heeft verweerder aan derde‑partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 78 appartementen aan de [adressen] (even nummers) in [woonplaats] .
Bij besluit van 20 maart 2019 (het primaire besluit 1B) heeft verweerder aan derde‑partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 19 grondgebonden woningen aan de [adressen] (even nummers) en aan de [adressen] (oneven nummers) in [woonplaats] .
De bezwaren die verzoeker hiertegen heeft ingediend heeft verweerder met het besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan derde‑partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een parkeervoorziening en het aanleggen van twee uitritten aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] .
Het bezwaar dat verzoeker hiertegen heeft ingediend heeft verweerder met het besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft verzoeker beroepen ingesteld bij de rechtbank. In beide zaken heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om voorlopige voorzieningen te treffen. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn op 25 juni 2020 gelijktijdig behandeld op een digitale zitting via Skype. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn aanwezig geweest via een telefoonverbinding. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . Derde‑partij heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [B] .

Karakter van deze uitspraak

1.1
Als tegen een besluit beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op verzoek een voorlopige voorziening treffen als ‘onverwijlde spoed’ gelet op de betrokken belangen dat vereist. Derde-partij is gestart met de (graaf)werkzaamheden ter voorbereiding van de appartementen en zal eind 2020 starten met voorbereidende werkzaamheden voor de grondgebonden woningen. Wat betreft het bestreden besluit 1 bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voldoende spoedeisend belang bij het verzoek. Met de bouw van de parkeervoorziening zal derde‑partij pas in 2021 starten, maar vanwege de overeenkomsten in onderbouwing van de bestreden besluiten door verweerder en in de beroepsgronden van verzoeker, zal de voorzieningenrechter ook het bestreden besluit 2 meenemen in haar beoordeling.
1.2
Omdat nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepen, doet zij op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken, maar óók op de beroepen. Wat verzoeker hierover naar voren heeft gebracht, maakt dat oordeel niet anders. Gelet op het geldende toetsingskader is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken dat er stukken ontbreken die door verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag zijn (of hadden moeten worden) gelegd. De informatie die schriftelijk en op de zitting is verkregen is van dien aard, dat mag worden aangenomen dat het verrichten van nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren in de zaken. Ten aanzien van de stukken waar verzoeker op heeft gewezen, verwijst de voorzieningenrechter naar haar oordeel onder overweging 5.2.

Situatie ter plaatse

2. De verleende omgevingsvergunningen dienen ter realisering van (een gedeelte van) het bouwplan voor het blok Batavia II. Het gebied waar derde-partij dit plan wil uitvoeren ligt aan de Bataviahaven in Lelystad. Figuur 1 geeft een bovenaanzicht van het bouwperceel weer (geel). De 78 appartementen worden aan de [straat] gebouwd (paars) en de 19 grondgebonden woningen komen aan de [straat] en de [straat] (groen). Verzoeker woont aan de [straat] , op de [straat] en heeft vanuit zijn woning op [adres 3] direct zicht op het perceel. De parkeervoorziening wordt bovengronds gebouwd op het binnenhof (oranje). In de toekomst is derde‑partij voornemens om nog meer woningen te bouwen op het noordoostelijke gedeelte van het bouwperceel.
Figuur 1.

Bestreden besluiten

3.1
De bij primaire besluiten 1A en 1B verleende omgevingsvergunningen zagen aanvankelijk mede op de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ wat betreft de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernorm. In bezwaar heeft verweerder echter geconstateerd dat de bouwplannen toch aan de parkeernorm voldoen. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder daarom het primaire besluit 1A (appartementen) in stand gelaten, maar de grondslag in zoverre gewijzigd dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘(binnenplans) afwijken van het bestemmingsplan’ wat betreft maximaal toegestane bouwhoogte van 30 meter, tot een hoogte van 33 meter. De grondslag van het primaire besluit 1B (grondgebonden woningen) heeft verweerder in zoverre gewijzigd dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend voor de activiteit ‘bouwen’.
3.2
De bij het primaire besluit 2 verleende omgevingsvergunning (parkeervoorziening en uitritten) ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder deze omgevingsvergunning als zodanig in stand gelaten.

Toetsingskader

4.1
Wat betreft de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat verweerder de aanvraag alleen toetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning móet weigeren als de aanvraag in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden, en anderzijds, dat verweerder de omgevingsvergunning móet verlenen als niet blijkt van strijd met deze weigeringsgronden. Het staat verweerder dus niet vrij om de aanvraag ruimer (dan alleen aan deze weigeringsgronden) te toetsen. Deze dwingende formulering van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, brengt mee dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag dus niet aan een belangenafweging toekomt.
4.2
Wat betreft de activiteit ‘afwijken’ geldt op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning alleen weigert als verlening daarvan met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is. In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wabo staat dat een gevraagde omgevingsvergunning die in strijd blijkt met het bestemmingsplan, alsnog kan worden verleend als dat mogelijk is met toepassing van de afwijkingsregels uit het bestemmingsplan zelf.
4.3
Op het bouwperceel is het bestemmingsplan ‘Bataviahaven 2015’ van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het bouwperceel de enkelbestemming ‘Wonen’. Op het perceelgedeelte waar de appartementen komen rust aanvullend de functieaanduiding ‘Voorzieningen’.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Stukken
5.1
Verzoeker voert in de eerste plaats aan dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunningen had moeten weigeren omdat de bouwplannen te zeer afwijken van het oorspronkelijke ontwerp voor het blok Batavia II. Verweerder heeft de bouwplannen ten onrechte niet getoetst aan de stukken waarin het oorspronkelijke ontwerp is vastgesteld. Verzoeker heeft een opsomming van deze stukken gegeven en vraagt de voorzieningenrechter om verweerder te gelasten deze stukken alsnog over te leggen en inzichtelijk te maken hoe daaraan is getoetst.
5.2
De voorzieningenrechter ziet hier geen aanleiding toe. In artikel 8:42 van de Awb staat dat verweerder alleen gehouden is om de stukken over te leggen die betrekking hebben op de zaak. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zoals de uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1634, zijn dit de stukken
die een rol hebben gespeeld bij de besluiten. Hiervoor moet worden aangesloten bij het toepasselijke toetsingskader. Deze zaken gaan over de verlening van omgevingsvergunningen waarvoor het toetsingskader geldt dat onder overweging 2.1 ev. is opgenomen, bestaande uit het Bouwbesluit, de bouwverordening, het vastgestelde bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De stukken waar verzoeker op wijst maken géén deel uit van dit toetsingskader, hebben dan ook geen rol gespeeld bij de bestreden besluiten en hoeven door verweerder daarom niet te worden getoetst en overgelegd.
Voor zover verzoeker bedoelt dat verweerder had moeten nagaan of de juridische documenten die deel uitmaken van het geldende toetsingskader (waaronder het bestemmingsplan ‘Bataviahaven 2015’) in lijn zijn met het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II, volgt de voorzieningenrechter verzoeker evenmin. In het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning moet van de juistheid van een onherroepelijk bestemmingsplan worden uitgegaan. Het bestemmingsplan kan dan slechts buiten toepassing worden gelaten als dat evident in strijd is met hogere regelgeving. Hiervan is niet gebleken. De stukken waar verzoeker op wijst en maken geen deel uit van hogere regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Belanghebbendheid parkeervoorziening en uitritten
6.1
Verweerder en derde-partij stellen zich op het standpunt dat verzoeker geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning voor de parkeervoorziening en de uitritten. Verzoeker heeft vanuit zijn woning nauwelijks zicht op de parkeervoorziening en heeft een parkeerplek in een eigen parkeergarage. Omdat de inrit van de parkeervoorziening aan de noordkant van [straat] is gesitueerd, het verkeer ook richting het noorden afvloeit en verzoeker aan de zuidkant van de [straat] woont, zal hij geen gevolgen van de parkeervoorziening ondervinden. Gelet hierop kan niet worden gesproken van hinder van enige betekenis, zodat een persoonlijk belang ontbreekt. Ter onderbouwing is door derde-partij een (zelf opgestelde) situatietschets overgelegd.
6.2
De voorzieningenrechter volgt verweerder en derde-partij hierin niet. Belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een persoon moet gevolgen van enige betekenis ondervinden aan een verleende omgevingsvergunning om als belanghebbende te worden aangemerkt. Dit volgt uit rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737. Op de zitting heeft verzoeker de situatieschets van derde-partij betwist en te kennen gegeven dat hij vanuit zijn werkkamer direct zich heeft op een fors gedeelte van het bovenste (open) dek van de parkeervoorziening, zodat hij straks uitkijkt op een deel van de auto’s die daar worden geparkeerd. Gelet hierop en op de omstandigheid dat verzoeker direct omwonende is van het perceel (< 100 meter afstand), acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de verleende omgevingsvergunning voor de parkeervoorziening en de uitritten gevolgen van enige betekenis heeft voor de woon- en leefsituatie van verzoeker, zodat hij daarbij belanghebbende is.
(Ondergrondse) parkeervoorziening
7.1
Verzoeker voert aan dat de verleende omgevingsvergunning voor de parkeervoorziening en de uitritten in strijd is met artikel 8.2.2, onder d, van de planregels dat alleen (ondergrondse) parkeervoorzieningen toestaat. Uit de stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II en uit de toelichting op het bestemmingsplan, blijkt dat met het tussen haakjes plaatsen van ‘ondergrondse’ bedoeld is om ondergrondse parkeervoorzieningen toe te staan op de binnenhoven, waarvan slechts een klein gedeelte (de ingang) bovengronds mag worden gebouwd. De schrijfwijze in dit artikel heeft dus een geschiedenis en is door verweerder onjuist geïnterpreteerd en oneigenlijk gebruikt.
7.2
De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. In artikel 8.2.2, onder d, van de planregels staat dat in de binnenhoven geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van (ondergrondse) parkeergarages en toegangen van parkeergarages. In vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682, is bepaald dat de toelichting op een bestemmingsplan pas relevant wordt als een planregel onduidelijk is. De voorzieningenrechter vindt artikel 8.2.2, onder d, van de planregels níet onduidelijk. Met het tussen haakjes plaatsen van het woord ‘ondergrondse’ wordt een tweede mogelijkheid aangegeven; de haakjes hebben bij deze schrijfwijze de betekenis ‘of’. Gelet hierop staat het artikel óók ondergrondse parkeergarages toe. Nu het artikel duidelijk is, is de toelichting op het bestemmingsplan niet relevant. Verweerder hoefde dus niet naar de toelichting te kijken. Wat betreft de stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II verwijst de voorzieningenrechter naar haar oordeel onder overweging 5.2. Ook deze stukken zijn niet relevant, omdat ze geen deel uitmaken van het toetsingskader. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeernormen
8.1
Verzoeker voert verder aan dat de verleende omgevingsvergunningen voor de appartementen en grondgebonden woningen in strijd zijn met de parkeernormen uit het bestemmingsplan. In de toelichting op het bestemmingsplan staat dat wordt aangesloten bij de CROW-normen en daar wordt niet aan voldaan. Verweerder had zich bovendien niet mogen baseren op het advies van zijn parkeerdeskundige, omdat de deskundige geen rekening heeft gehouden met de (in de toekomst) nog te bouwen woningen op het noordoostelijke gedeelte van het bouwperceel. Ook zijn er geen parkeerplaatsen meegerekend ten behoeve van de horeca die in de commerciële plint wordt gerealiseerd.
8.2
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet. In artikel 8.2.2. onder f, van de planregels zijn specifieke parkeernormen vastgesteld voor gronden met de enkelbestemming ‘Wonen’ en/of de aanvullende functieaanduiding ‘Voorzieningen’, zoals hier aan de orde. De CROW‑normen gelden in zoverre dus niet. Verweerder heeft de bouwplannen dus terecht niet aan de CROW-normen getoetst.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich verder in redelijkheid kunnen baseren op het advies van zijn parkeerdeskundige van 18 juni 2019. Uit het advies blijkt dat de parkeerdeskundige, uitgaande van de parkeernorm voor ‘Wonen duur’ en ‘Wonen middel’, heeft berekend dat er 2 parkeerplaatsen per wooneenheid (waarvan 0,3 per bezoeker), dus in totaal 194 parkeerplaatsen nodig zijn. Met de parkeervoorziening van 204 parkeerplaatsen wordt hierin zoveel mogelijk op eigen terrein voorzien. Wat betreft de benodigde 0,3 parkeerplaats per bezoeker kan volgens de parkeerdeskundige uitgeweken worden naar alternatieve parkeerplekken zoals de nabijgelegen VOC-garage met 180 parkeerplaatsen, het (lang)parkeerterrein P6 met 240 parkeerplaatsen en Bataviastad met enkele duizenden parkeerplaatsen. De VOC-garage heeft momenteel een gemiddelde bezettingsgraad van 34,24%, zodat hier nog voldoende parkeerruimte over is. Ten aanzien van de 1465 m2 horeca die in de commerciële plint wordt gerealiseerd heeft de parkeerdeskundige, uitgaande van de norm voor ‘Horeca/Leisure’, berekend dat er 6 parkeerplaatsen per 100 m2, dus in totaal 88 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook hiervoor kan volgens de parkeerdeskundige worden uitgeweken naar de alternatieve parkeerplekken.
Verzoeker heeft hier geen deskundigenrapport tegenover gezet. In de parkeerberekeningen die verzoeker zelf heeft gemaakt hoefde verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen aanleiding te zien om aan het advies van zijn parkeerdeskundige te twijfelen. Alleen al omdat verzoeker zich daarbij heeft gebaseerd op de CROW‑normen die, zoals hiervoor gezegd, niet van toepassing zijn.
Het betoog dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de parkeerruimte die nodig is voor de (in de toekomst) nog te bouwen woningen op het noordoostelijke gedeelte van het bouwperceel, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Verweerder moet de aanvraag om een omgevingsvergunning beoordelen zoals die is ingediend en de ingediende aanvragen zien niet op (in de toekomst) nog te bouwen woningen. De parkeerruimte die daarvoor in de toekomst nodig zal zijn hoefde verweerder dus ook niet bij zijn beoordeling te betrekken. Dit zou alleen anders zijn als de (in de toekomst) nog te bouwen woningen onlosmakelijk verbonden zouden zijn met de onderhavige appartementen en grondgebonden woningen, maar daar is geen sprake van. Het betoog slaagt niet.
Voor zover verweerder en derde‑partij in het kader van de parkeernormen uit het bestemmingsplan nog op het relativiteitsvereiste hebben gewezen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Dit vereiste is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, op grond waarvan een besluit niet wordt vernietigd vanwege strijd met een norm als die norm in beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Zoals hiervoor is geoordeeld slaagt het betoog van verzoeker over de parkeernormen niet, zodat dit betoog al om die reden niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit 1. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of er in het kader van die norm aan het relativiteitsvereiste is voldaan.
Aantal woningen
9.1
Verzoeker voert aan dat de verleende omgevingsvergunningen voor de appartementen en grondgebonden woningen (in totaal 97 wooneenheden) in strijd zijn met het maximaal toegestane aantal woningen op het bouwperceel, gelet op de (in de toekomst) nog te bouwen woningen op het noordoostelijke gedeelte van het bouwperceel. Uit stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II, zoals het programma van eisen en de notariële akte van 30 juni 2017, en uit de oude bestemmingsplannen die op het bouwperceel van toepassing waren, blijkt dat er maximaal 107 woningen zijn toegestaan.
9.2
De vooorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Het geldende bestemmingsplan ‘Bataviahaven 2015’ schrijft geen maximum aantal woningen voor, anders dan een maximum van 504 woningen als ‘Wonen’ bij omgevingsvergunning wordt toegestaan voor het binnenhof, maar dat is hier niet aan de orde. Wat betreft de stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II verwijst de voorzieningenrechter naar haar oordeel onder overweging 5.2. Deze stukken zijn, samen met de oude bestemmingsplannen, niet relevant, omdat ze geen deel uitmaken van het toetsingskader. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor onder overweging 8.2 al heeft overwogen, hoefde verweerder de (in de toekomst) nog te bouwen woningen niet bij zijn beoordeling te betrekken, omdat de aanvragen daar niet op zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Bed en breakfast/hotel en restaurant
10.1
Verzoeker voert aan dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de appartementen had moeten weigeren, omdat er ook een bed en breakfast en/of hotel en een restaurant worden gerealiseerd. Aan de regels die daarvoor gelden wordt niet voldaan.
10.2
De voorzieningenrechter volgt verzoeker ook hierin niet. Derde partij heeft op de zitting toegelicht dat er geen bed en breakfast en/of hotel en restaurant worden gerealiseerd. In de aanvraag voor de appartementen is specifiek vermeld dat de aanvraag niet ziet op de functie van een bed en breakfast en/of hotel. Ook in de verleende omgevingsvergunning staat dat derde-partij een aparte aanvraag moet indienen voor het realiseren van een bed en breakfast en/of hotel. Nu de aanvraag niet op deze functies ziet, heeft verweerder daarin terecht geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunning te weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
11.1
Verzoeker voert tot slot aan dat alle drie de verleende omgevingsvergunningen in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. De welstandsadviezen en stukken die daaraan ten grondslag liggen ontbreken in het dossier. Uit de stukken die verweerder wél over heeft gelegd blijkt niet hóe de welstandscommissie de bouwplannen precies heeft getoetst. Verzoeker wijst er tot slot op dat de adviezen in strijd zijn met de Welstandsnota 2007 en met de stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II.
11.2
Ook in dit betoog volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987, volgt dat verweerder in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan het advies van de welstandscommissie. Verweerder heeft over alle drie de bouwplannen advies gevraagd. De welstandscommissie heeft de bouwplannen getoetst aan de geldende Welstandsnota 2015. Ingevolge de nota liggen de bouwplannen in het gebied A2 Bataviahaven, waarvoor op grond van de welstandskaart ‘architectonische/ volledige’ welstand geldt. Op pagina 27 en 28 van de nota zijn nog specifieke welstandscriteria omschreven die gelden voor het blok Batavia II. De welstandscommissie heeft de bouwplannen aan de hand van deze criteria beoordeeld. Op 28 februari 2019 heeft de commissie positief geadviseerd over de bouwplannen voor de appartementen en de grondgebonden woningen en op 6 juni 2019 voor de parkeervoorziening en uitritten. Deze welstandsadviezen, alsook eerder uitgebrachte negatieve adviezen en een aantal verslagen van vergaderingen van de welstandscommissie, zijn door verweerder aan het dossier toegevoegd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid kunnen baseren op de welstandsadviezen van 28 januari 2019 en 6 juni 2019. Verzoekers betoog dat de overgelegde stukken geen inzicht geven in de wijze waarop de bouwplannen zijn getoetst, maakt dat niet anders. Vooropgesteld dat de welstandscommissie bestaat uit ter zake deskundigen, mag er in beginsel van worden uitgegaan dat de welstandscommissie op een correcte wijze heeft getoetst aan de welstandscriteria in de Welstandsnota 2015. Nu verzoeker geen deskundigenrapport met andere conclusies heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden waarom verweerder niet had mogen afgaan op het advies van de welstandscommissie. Voor zover verzoeker heeft gewezen op de Welstandsnota 2007, overweegt de rechtbank dat die nota is vervangen door de Welstandsnota 2015 en dus niet meer van toepassing is. Wat betreft de stukken die gaan over het oorspronkelijke ontwerp voor Batavia II verwijst de voorzieningenrechter naar haar oordeel onder overweging 5.2. Deze stukken zijn niet relevant, omdat ze geen deel uitmaken van het toetsingskader. De beroepsgrond slaagt niet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en een betrouwbare overheid
12. Een rode lijn in verzoekers kritiek op de verleende omgevingsvergunningen is dat verweerder zich niet gedraagt als een betrouwbare overheid door eerdere toezeggingen, afspraken en overeenkomsten terzijde te stellen en nu heel andere bouwplannen toe te staan dan waar eerder steeds over is gesproken. Daarmee handelt verweerder volgens verzoeker in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
13. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat, zoals hiervoor al meermalen is benadrukt, verweerder moet beslissen op de aanvragen zoals die worden ingediend en dat hij deze aanvragen alleen mag toetsen aan Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De bouwplannen zijn hiermee niet in strijd. Verweerder had dus, zelfs al had hij dat gewild, geen of nauwelijks ruimte meer om de aanvragen af te wijzen.

Conclusie

14. Omdat de beroepsgronden van verzoeker geen van allen slagen, verklaart de voorzieningenrechter de beroepen ongegrond. Dit betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt in de zaken en dat de bestreden besluiten (en daarmee de verleende omgevingsvergunningen) in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Met de ongegrondverklaring van de beroepen worden de zaken finaal afgedaan. Er bestaat dan geen belang meer bij het treffen van voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe daarom af. Ook hier bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is op 2 juli 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de rechter is niet in staat om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u daartegen voor zover daarin beslist is op de beroepen, binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.