In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om exequatur voor een arbitraal vonnis. De verzoekster, Stichting Patrimonium Woonsservice, had een geschil met de verweerster over een huurovereenkomst. De verweerster had de hoofdsom aan Patrimonium betaald, maar er was onduidelijkheid over de geldigheid van een arbitraal beding in de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen geldig arbitraal beding was overeengekomen, omdat dit beding niet bestond ten tijde van het afsluiten van de huurovereenkomst. Patrimonium had later een eenzijdige wijziging doorgevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerster hierdoor geen reële keuze had gehad om de huurovereenkomst te beëindigen.
Daarnaast werd er gekeken naar de vraag of de verweerster op de juiste wijze was gewezen op haar recht om de zaak voor te leggen aan de burgerlijke rechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat Patrimonium de verweerster niet adequaat had geïnformeerd over deze mogelijkheid. De informatie die was verstrekt in een bijsluiter was onvoldoende duidelijk en voldeed niet aan de eisen van artikel 6:236 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een consument een termijn van een maand moet krijgen om voor de gewone rechter te kiezen. Gezien deze tekortkomingen oordeelde de voorzieningenrechter dat het arbitraal vonnis niet kon worden erkend en weigerde het verzochte verlof voor exequatur.