ECLI:NL:RBMNE:2020:2663

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2073
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldigverklaring wegens niet meewerken aan EMG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoeker had te laat het cursusgeld voor de Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) betaald, wat volgens de Regeling als 'niet meewerken' wordt beschouwd. Verweerder heeft het rijbewijs van verzoeker terecht ongeldig verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 april 2020, waarin zijn rijbewijs voor alle categorieën ongeldig werd verklaard. Tijdens de zitting op 6 juli 2020, die via een skype-beeldverbinding plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij wel op tijd had betaald, omdat hij een betalingsregeling had getroffen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker ten onrechte aannam dat hij zich aan zijn eigen regeling mocht houden, en dat hij niet had gereageerd op de standaard betalingsregeling die hem was aangeboden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de wet duidelijk is: bij niet meewerken aan de EMG volgt direct ongeldigverklaring van het rijbewijs. Verweerder had geen ruimte om anders te beslissen, en het bezwaar van verzoeker had geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter erkende de moeilijke situatie van verzoeker, maar concludeerde dat de dwingende wet- en regelgeving niet omzeild kon worden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoeker kreeg geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2073
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. Y. Bouchikhi),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de coronamaatregelen heeft de zitting op 6 juli 2020 via een skype-beeldverbinding plaatsgevonden. Verzoeker en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoeker wil met dit verzoek bereiken dat hij tijdens de lopende bezwaarfase zijn rijbewijs terugkrijgt en weer mag autorijden. Hij heeft toegelicht dat hij zijn rijbewijs hard nodig heeft voor - onder andere - zijn werk als boekhouder/accountant. Dit heeft hij voldoende met stukken onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter het verzoek inhoudelijk zal beoordelen omdat er een spoedeisend belang is.
Om een voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft (dat wil zeggen of dat bezwaar kansrijk is) en daarna moet hij nog een eigen belangenafweging maken.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en zal hierna uitleggen waarom niet.
Verweerder heeft aan verzoeker een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) opgelegd. In de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat iemand aan wie zo’n EMG wordt opgelegd, moet meewerken aan het uitvoeren van die maatregel. [1] Als iemand niet meewerkt, dan wordt zijn of haar rijbewijs direct ongeldig verklaard. [2] In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 staat dat het niet of niet tijdig betalen van de kosten voor de EMG geldt als het niet meewerken. [3]
4. Verweerder heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard, omdat hij zich (meerdere keren) niet heeft gehouden aan de betalingsregeling die met hem voor het betalen van zijn cursusgeld is afgesproken.
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij wel op tijd zijn cursusgeld heeft betaald. Hij heeft namelijk op 4 december 2019 telefonisch een betalingsregeling met verweerder getroffen, die inhoudt dat hij uiterlijk de tweede week van iedere maand een deel van het cursusgeld zou betalen. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij op dat tijdstip in de maand ook geld van zijn klanten ontvangt en dat hij dan dus het termijnbedrag kan voldoen. Uit het gegeven dat het telefoongesprek van 4 december 2019 circa 5 minuten heeft geduurd, valt volgens hem op te maken dat er gesproken is over hoe de betalingsregeling zou worden vormgegeven. Verweerder heeft de betalingsregeling vervolgens ineens per, volgens verzoeker, niet-aangetekende brief van 13 maart 2020 gestopt. Verzoeker vindt dat niet terecht omdat hij heeft laten zien dat hij wel heeft meegewerkt. Hij heeft immers iedere maand het termijnbedrag voldaan. Verweerder had hem eerder op de hoogte moeten stellen van het feit dat hij niet op tijd had betaald, dan had verzoeker de machtiging bij zijn bank kunnen aanpassen.
6. De voorzieningenrechter is het niet met verzoeker eens. Verzoeker gaat er ten onrechte van uit dat hij zich aan zijn eigen betalingsregeling mocht houden. Uit de brief van 5 december 2019, die verweerder dus de dag ná het telefoongesprek met verzoeker heeft gestuurd, blijkt aan welke betalingsregeling verzoeker zich moest houden. Aan verzoeker is de standaard regeling aangeboden die ingaat een maand en een dag na het verzoek. Dat is in dit geval dus per 5 januari 2020. De betalingstermijnen en vervaldata zijn in de brief opgesomd en daarbij is ook gezegd dat er zou gebeuren als verzoeker zich niet aan die data zou houden, dan zou de betalingsregeling komen te vervallen. Als verzoeker het niet eens was geweest met deze standaardregeling, dan had hij dat bij verweerder moeten aangeven. Verzoeker kon niet zonder overleg zijn eigen regeling volgen.
7. Verweerder heeft verzoeker, toen hij zich niet aan de betalingsregeling hield, nog meerdere keren een kans gegeven. Bij brief van 14 januari 2020 is hem meegedeeld dat hij, als hij op tijd betaalde, nog gebruik kon blijven maken van de bij brief van 5 december 2019 afgesproken betalingsregeling. Toen verzoeker in februari 2020 weer te laat betaalde, heeft verweerder hem bij brief van 13 maart 2020 eenmalig de gelegenheid gegeven om het totale bedrag in één keer voor 27 maart 2020 te voldoen. Verzoeker heeft niet alleen de brief van 5 december 2019 met de betalingsregeling genegeerd, maar ook de brieven van 14 januari en 13 maart 2020. Verzoeker heeft gezegd dat de brief van 13 maart 2020 van verweerder aan zijn aandacht is ontglipt. De voorzieningenrechter ziet daarom nu geen aanleiding om uit te zoeken of deze brief wel of niet aangetekend is verstuurd, omdat verzoeker niet heeft gesteld dat hij deze brief of de eerdere brief van 5 december 2019 niet heeft ontvangen en dus geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud.
Dat verzoeker niet heeft gereageerd op die brieven, omdat hij dacht het wel goed zat, komt voor zijn risico. De conclusie kan niet anders zijn dan dat hij niet op tijd aan de betalingsverplichting heeft voldaan en dat hij dus niet heeft meegewerkt aan de EMG.
8. De wet is in zo’n situatie duidelijk: bij niet meewerken aan de EMG, volgt direct ongeldigverklaring van het rijbewijs. Verweerder heeft in deze situatie ook geen ruimte om anders te beslissen en om bijvoorbeeld nog de belangen van verzoeker mee te laten wegen. Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Dit betekent dus dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.
Kan een belangenafweging van de voorzieningenrechter verzoeker hier nog helpen?
9. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als al zo duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er feitelijk geen ruimte meer om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoeker (tijdelijk) zijn rijbewijs terugkrijgt. Als de voorzieningenrechter al zou beslissen dat verzoeker in de bezwaarfase toch zou mogen autorijden, vervalt die mogelijkheid overigens direct op het moment dat verweerder een beslissing op het bezwaar neemt en die beslissing zal dan zijn dat het bezwaar ongegrond is.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoeker moeilijk is om zijn werk als zelfstandig boekhouder/accountant vorm te geven zonder dat hij zelf naar zijn klanten kan rijden met dossiers of om overleg te voeren. Dat verzoeker niet beschikt over een rijbewijs zal eveneens gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden zijn zoontje naar school te brengen of zijn echtgenote naar het ziekenhuis te rijden. De voorzieningenrechter begrijpt ook dat dit besluit voor verzoeker heel hard aanvoelt, zeker omdat hij zich wel aan zijn eigen betalingsregeling heeft gehouden, van goede wil was en al een groot deel van het cursusgeld had voldaan. Dat het bestreden besluit deze harde consequenties voor verzoeker heeft, is echter de consequentie van de dwingende wet- en regelgeving, waar ook verweerder niet omheen kan.
11. Verzoeker heeft nog gewezen op het feit dat er tijdens de coronamaatregelen tijdelijk geen EMG zijn gepland en dat ook dit aspect betrokken zou moeten worden bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter ziet niet goed in hoe dat zou moeten. Vanaf 24 mei 2020 heeft verweerder namelijk de cursussen hervat. Verzoeker had zich na 7 april 2020 opnieuw kunnen aanmelden bij verweerder en had dan vanaf 24 mei 2020 geplaatst kunnen worden voor een cursus. Verzoeker heeft dat in afwachting van het bezwaar niet gedaan. Dat is zijn keuze geweest.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en treft geen voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoeker, totdat hij de EMG heeft afgerond, niet mag autorijden. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, krijgt hij ook zijn proceskosten niet vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 132, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw
2.Artikel 132, tweede lid, van de Wvw
3.Artikel 9, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2012, (ECLI:NL:RVS:2012:BW1553).