Overwegingen
Wat ging aan deze uitspraak vooraf?
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan derde-partij heeft verleend voor het bouwen van een nieuwe woning aan de [adres] in [woonplaats] in stand kan blijven. Eiseres is het met dat besluit niet eens, omdat zij vreest dat haar agrarische bedrijfsvoering hierdoor wordt belemmerd.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. Dat gebrek ziet op de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid die is opgenomen in
artikel 33.2, onder b, van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied noord en zuid’ (de afwijkingsbevoegdheid). Om het gebrek te kunnen herstellen en om vast te kunnen stellen of de afwijkingsbevoegdheid in dit geval kan worden toegepast, moest het college beoordelen welke reële uitbreidingsmogelijkheden het bedrijf van eiseres op basis van het bestemmingsplan en de geldende milieunormen heeft. Vervolgens moest hij toetsen of de omgevingsvergunning hier wel of geen nadelige invloed op heeft. Eerst kreeg eiseres de gelegenheid om aan de hand van concrete plannen aannemelijk te maken op welke reële uitbreidingsmogelijkheden de omgevingsvergunning in het licht van de milieuwetgeving nadelige invloed heeft.
3. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Waarover gaat deze uitspraak?
4. In deze uitspraak zal de rechtbank eerst beoordelen of het college met de aanvullende motivering het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld en of het college in dit geval de afwijkingsbevoegdheid kan toepassen. Vervolgens zal zij de beroepsgrond van eiseres die in de tussenuitspraak nog niet is besproken beoordelen. Eiseres voert daarin aan dat de verplaatsing van de woning van derde-partij in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres op grond van de bestaande milieuvergunning en een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op haar perceel nog een nieuwe stal – door partijen aangeduid als stal E – mag bouwen en in gebruik mag nemen. Deze uitbreidingsmogelijkheid was reeds aan eiseres vergund voordat het college de omgevingsvergunning aan derde-partij heeft verleend. In de aanvullende motivering neemt het college het standpunt in dat hij het niet aannemelijk acht dat eiseres stal E nog zal realiseren. Voor de beoordeling van de vraag of in deze zaak aan de criteria van de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan, is het echter niet relevant of deze reeds bestaande ontwikkelingsmogelijkheid van eiseres wel of niet reëel is. Deze ontwikkelingsmogelijkheid is immers een bestaand recht en wordt hoe dan ook niet beperkt door de omgevingsvergunning. Deze uitbreidingsmogelijkheid komt in het vervolg van deze uitspraak dan ook niet aan de orde.
Welke reële uitbreidings/ontwikkelmogelijkheden heeft het bedrijf van eiseres?
6. In de aanvullende onderbouwing noemt eiseres drie scenario’s van uitbreidings-/ontwikkelmogelijkheden:
het wijzigen van de ventilatiewijze van stal D van afdelingsventilatie naar een centrale afzuiging;
het realiseren van een nieuwe varkensstal voor de bestaande stallen maar achter de voorgevel van de bestaande bedrijfswoning, in het bestaande bouwvlak en
het wijzigen van het bestaande emissiepunt op stal D naar een emissiepunt dat
10 centimeter lager emitteert.
De rechtbank zal hieronder deze drie scenario’s beoordelen.
Nieuwe stal voor de bestaande stallen maar achter de gevel van de bedrijfswoning
7. Eiseres heeft bij de aanvullende onderbouwing een brief van [bedrijf] ( [bedrijf] ) gevoegd. [bedrijf] is geïnteresseerd in de aankoop en/of exploitatie van het bedrijf van eiseres. Als voorwaarde voor de overname van het bedrijf van eiseres is het noodzakelijk dat de huidige omgevingsvergunning op de locatie onverminderd van kracht blijft. Eiseres geeft aan dat [bedrijf] het bedrijf van eiseres graag wil inzetten als zichtlocatie waar potentiële afnemers verschillende varkensrassen, soorten huisvesting en houderijconcepten kunnen bekijken. Een van de plannen is bijvoorbeeld het realiseren van een zichtstal, waarbij vleesvarkens over een buitenuitloop kunnen beschikken. Deze zichtstal zou vanwege de uitstraling voor bezoekers volgens eiseres binnen het bestaande agrarische bouwvlak voor de bestaande stallen gerealiseerd kunnen worden, waarbij de hoogtematen passend zijn binnen het bestemmingsplan. Eiseres heeft door DL Advies laten berekenen dat deze uitbreidingsmogelijkheid negatieve gevolgen heeft voor de geurbelasting van het bedrijf van eiseres op geurgevoelige objecten (woningen) in de omgeving.
8. Het college acht het bouwen van een zichtstal voor de bestaande stallen maar achter de voorgevel van de bedrijfswoning geen reële optie. Op grond van het bestemmingsplan mogen bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden opgericht. Het hoofdgebouw op het perceel van eiseres is volgens het college niet de bedrijfswoning. Gelet op de bestemming ‘Agrarisch’ is de bestaande grote stal te kenmerken als het belangrijkste bouwwerk en dus als het hoofdgebouw. Een eventuele zichtstal mag dus op grond van het bestemmingsplan niet voor de voorgevel van de bestaande stal worden gerealiseerd.
9. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat een zichtstal voor de voorgevel van de bedrijfswoning in strijd is met het bestemmingsplan. Het hoofgebouw op het perceel van eiseres is het gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. Het gebouw waar in hoofdzaak of in grootste mate de bedrijfsvoering overeenkomstig de agrarische bestemming wordt gerealiseerd is de bestaande grote stal en dus dient deze als hoofdgebouw te worden aangemerkt. De zichtstal mag op grond van het bestemmingsplan dus inderdaad niet voor de bestaande stallen worden gerealiseerd. Het college hoeft dit plan daarom niet als reële uitbreidingsmogelijkheid bij de besluitvorming over de aanvraag van derde-partij te betrekken.
Verlagen van het emissiepunt op stal D
10. Eiseres voert aan dat de situatie zich kan voordoen dat bij vervanging van de huidige dakkokers door nieuwe exemplaren de hoogte van het emissiepunt van stal D wordt gewijzigd van 5,3 meter boven maaiveld naar 5,2 meter boven maaiveld. DL Advies heeft berekend dat de geurbelasting op de met de omgevingsvergunning vergunde woning door deze ontwikkeling toeneemt tot 9,9 OUe in plaats van 9,8 OUe,. Dit is volgens de wettelijke normen voor geurbelasting niet toegestaan. Op de andere woningen in de omgeving van het bedrijf van eiseres blijft de geurbelasting bij deze ontwikkeling gelijk. Volgens eiseres heeft de omgevingsvergunning dus nadelige invloed op deze reële ontwikkelmogelijkheid van haar bedrijf.
11. Het college is het met eiseres eens dat de hoogte van het emissiepunt effect heeft op de geurbelasting. Het college acht een verlaging van het emissiepunt met 10 centimeter echter geen reële of noodzakelijke verandering. Een wijziging van de hoogte van een emissiepunt dat betrekkelijke eenvoudig en zonder noemenswaardige investeringen is te realiseren kan volgens het college ook worden aangewend om de dakkokers juist te verhogen. Dit geeft een verbetering van de geurbelasting. De gevolgen voor de geurbelasting door de verlaging van de ene dakkoker kunnen worden opgeheven door een minimale verhoging van een ander emissiepunt, bijvoorbeeld van stal E.
12. De rechtbank kan het college in zijn motivering volgen. De redenering van eiseres in haar zienswijze dat bij de vervanging van ventilatoren al snel 10 centimeter verschil in hoogte kan zitten gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Deze verlaging moet dan wel nodig zijn voor de bedrijfsvoering en dat is door eiseres niet onderbouwd. Gelet op de negatieve gevolgen die een verlaging heeft voor de geurbelasting acht de rechtbank het niet voorstelbaar dat een dergelijke verlaging door eiseres gewenst zou zijn. De rechtbank acht deze ontwikkelmogelijkheid dan ook niet reëel. Het college hoeft ook deze door eiseres aangevoerde mogelijke wijzigingen daarom niet bij de besluitvorming over de aanvraag van derde-partij te betrekken.
Wijzigen van de ventilatiewijze
13. Eiseres voert ten slotte aan dat de ventilatie van stal D gewijzigd kan worden van verspreid liggende ventilatoren naar een centrale afzuiging. Dat is een wijze van afzuiging die veel voorkomt binnen de varkenshouderij. DL Advies heeft ook hiervoor berekend wat dit voor gevolgen heeft voor de geurbelasting van het bedrijf van eiseres op de omgeving. Uit die berekening blijkt een stijging van de geurbelasting van 9,8 OUe naar 10,1 OUe op de nieuw te bouwen woning van derde-partij, terwijl de geurbelasting op de andere bestaande woningen afneemt met 0,2 OUe respectievelijk 0,3 OUe.
14. Het college stelt zich over deze uitbreidingmogelijkheid op het standpunt dat door eiseres niet is gesteld of aangetoond waarom een wijziging van het ventilatiesysteem van verspreid liggende ventilatoren naar een centrale afzuiging een reële wenselijke wijziging is. De stelling van eiseres dat centrale afzuiging vaak voor zou komen, voor zover dit al zo zou zijn, is volgens het college geen reden om stal D te voorzien van centrale afzuiging.
15. De rechtbank acht het reëel dat een ventilatiesysteem in een stal waar varkens worden gehouden na verloop van tijd wordt vernieuwd. De rechtbank vindt het ook aannemelijk dat eiseres bij een dergelijke vernieuwing de keuze maakt om over te gaan op centrale afzuiging. Eiseres heeft dat voldoende onderbouwd en door het college wordt ook erkend dat centrale afzuigsystemen vaak voorkomen. Dit is dus een ontwikkeling zoals bedoeld in de afwijkingsbevoegdheid, waar het college bij haar besluitvorming over de aanvraag van derde-partij rekening mee moet houden.
Conclusie
De conclusie van het voorgaande is dat van de door eiseres aangevoerde concrete plannen van haar bedrijf alleen het wijzigen van de ventilatiewijze in de bestaande stallen een reële ontwikkelmogelijkheid is. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is de volgende.
Heeft de omgevingsvergunning nadelige invloed op het wijzigen van het ventilatiesysteem?
16. In de aanvullende motivering geeft het college aan dat centrale afzuiging op verschillende manieren mogelijk is. De wijze van uitvoering heeft invloed op de diameter en uittreedsnelheid. Door andere ventilatoren toe te passen of de locatie of hoogte van het emissiepunt te wijzigen, kan worden voldaan aan de normen voor geurbelasting. Het college heeft een berekening gemaakt, waarbij een ventilatiediameter van 1,5 in plaats van de door DL Advies gebruikte diameter van 1,6 is gehanteerd en een uittreedsnelheid van 3,4 m/s in plaats van 3 m/s. Uit die berekening volgt dat door de wijziging van het ventilatiesysteem op deze wijze juist een verbetering zal optreden voor de nieuw te bouwen woning van 0,3 OUe. Het college concludeert dat er bij het wijzigen van het ventilatiesysteem naar een centrale afzuiging geen sprake hoeft te zijn van een nadelige invloed vanuit een oogpunt van milieuwetgeving voor het bedrijf van eiseres.
17. De rechtbank kan deze motivering van het college volgen en overweegt daarbij het volgende. Als eiseres de ventilatie in de stallen wijzigt, dan moet zij daarbij de best beschikbare technieken toepassen. Eiseres zal willen meewerken aan een vergunbare situatie. Uit de door het college gemaakte berekening blijkt dat een centraal afzuigsysteem in de stallen van eiseres vergunbaar is. Door aan de knoppen te draaien, zoals het college dat noemt, kan eiseres een centraal afzuigsysteem aanbrengen waarbij wordt voldaan aan de wettelijke normen voor geurbelasting en de energiekosten zo laag mogelijk zijn. Daarbij is van belang dat de rechtbank oordeelt dat het overstappen op centrale afzuiging als zodanig een reële ontwikkeling is, maar niet dat die ontwikkeling zich beperkt tot de specifieke afzuigingswijze waarmee eiseres haar berekeningen heeft laten maken. Eiseres heeft in haar zienswijze niet aannemelijk gemaakt dat elke andere diameter en uittreedsnelheid van het ventilatiesysteem tot een onaanvaardbare verhoging van de energienota leidt. Het aanbrengen van centrale afzuiging blijft dus mogelijk, ook na de bouw van de nieuwe woning. De omgevingsvergunning heeft uit een oogpunt van milieuwetgeving geen nadelige invloed voor het agrarische bedrijf van eiseres.
Is het gebrek in het bestreden besluit hersteld?
18. De conclusie van het voorgaande is dat het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.
19. Het college heeft aan de hand van de aanvullende onderbouwing beoordeeld welke reële uitbreidingsmogelijkheden het bedrijf van eiseres op basis van het bestemmingsplan en de geldende milieunormen heeft. De rechtbank zijn geen andere uitbreidingsmogelijkheden gebleken dan die door eiseres in de aanvullende onderbouwing zijn aangevoerd. Het ligt op de weg van eiseres om de eventuele andere uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf te schetsen. Dit heeft zij verder niet gedaan. Vervolgens heeft het college getoetst of de omgevingsvergunning wel of geen nadelige invloed heeft op de wijziging van het ventilatiesysteem. Omdat dit niet het geval is heeft het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebruik mogen maken van de afwijkingsbevoegdheid.
Is het bouwen van de woning in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
20. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als de activiteit waarvoor vergunning wordt verleend niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
21. Eiseres voert aan dat het bouwplan van derde-partij in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het verplaatsen van de woning leidt tot een hogere geurbelasting op een locatie waar al sprake is van een overschrijding van de geurnorm. Ook heeft het college de emissies van endotoxinen niet beoordeeld.
22. Bij zijn besluitvorming over de aanvraag van derde-partij heeft het college beleidsruimte. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
23. Het college erkent dat de geurbelasting door het verplaatsen van de woning voor derde-partij toeneemt. Tegelijkertijd zal door deze verplaatsing de geluidsbelasting op de gevel van de woning afnemen. Dit laatste vindt het college in het kader van de goede ruimtelijke ordening zwaarder wegen dan de toename van de geurbelasting. Volgens het college is het verschil in geurbelasting tussen de bestaande en de nieuwe situatie relatief klein. De rechtbank kan deze motivering volgen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat derde-partij op de zitting heeft aangegeven meer hinder te ondervinden van het geluid van de weg die voor hun woning langs loopt, dan van de geurhinder van het bedrijf van eiseres aan de achterzijde van de woning.
24. In stallucht komen hoge concentraties stofdeeltjes voor. Deze fijnstof bevat ook endotoxinen. Bij inademing kan dit gezondheidseffecten veroorzaken. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van de nieuwe woning hetzelfde is als bij de bestaande woning en dat deze concentratie laag is en ruim onder de toegestane norm zit. Op basis van de concentratie fijnstof is volgens het college sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ook deze motivering kan de rechtbank volgen.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
26. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat dit in strijd is met het motiveringsbeginsel, zoals dat is opgenomen in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college met de aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld en het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
27. Dit betekent voor partijen dat derde-partij gebruik mag maken van de aan hen verleende omgevingsvergunning en een nieuwe woning mag bouwen aan de [adres] in [woonplaats] .
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).