Overwegingen
1. Het perceel van eiseres aan de [adres 2] ligt op een afstand van circa 170 meter van de [adres 1] . Op beide percelen is het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied noord en zuid’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van het bestemmingsplan heeft de [adres 1] de bestemming ‘Wonen’ en de [adres 2] de bestemming ‘Agrarisch’.
2. Partijen zijn het erover eens en de rechtbank stelt ook vast dat de aanvraag van derde-partij in strijd is met artikel 33.2, onder a, van de planregels. Op grond daarvan mag de afstand tussen woningen en de grens van bouwvlakken met een agrarische bedrijfsbestemming […] niet minder bedragen dan de afstand zoals aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit is in dit geval de afstand tussen de bestaande, te slopen woning van derde-partij en het bouwvlak op het perceel van eiseres. De achtergevel van de nieuwe woning zal ten opzichte van de achtergevel van de bestaande woning ongeveer 17,8 meter dichterbij het bouwvlak van eiseres worden gebouwd.
3. Eiseres voert aan dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 33.2, onder b, van de planregels. Volgens eiseres voldoet de omgevingsvergunning niet aan de vereisten die aan deze afwijkingsbevoegdheid worden gesteld. Verder voert eiseres aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij volgens eiseres onder andere ook de volksgezondheid moet worden betrokken.
De afwijkingsbevoegd uit het bestemmingsplan
De rechtbank zal eerst de beroepsgrond over de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan beoordelen.
4. Op grond van artikel 33.2, onder b, van de planregels mag het college in afwijking van het bepaalde in artikel 33.2, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voorzover dit uit een oogpunt van milieuwetgeving geen nadelige invloed heeft voor het op het bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het college bevoegd was deze afwijkingsbevoegdheid in dit geval toe te passen.
Boordeling van het geschil
5. Naar het oordeel van de rechtbank is toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 33.2, onder b, van de planregels ingeperkt. Uit de tekst van de bepaling blijkt immers dat het college alleen van het bepaalde in artikel 33.2, onder a, van de planregels mag afwijken onder de in de tekst genoemde voorwaarde. Bij de vraag of aan die voorwaarde wordt voldaan heeft het college beoordelingsruimte.
6. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat voor de invulling van deze beoordelingsruimte niet alleen moet worden gekeken naar de bestaande feitelijke situatie van het agrarische bedrijf. Een omgevingsvergunning voor een nieuwe ontwikkeling tast de bestaande rechten van het agrarische bedrijf immers niet aan. Er zou dan sprake zijn van een loze bepaling, die de afwijkingsbevoegdheid niet beperkt. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gemeenteraad dat heeft beoogd bij de vaststelling van de planregel. De rechtbank ziet in de tekst van artikel 33.2, onder b, van de planregels echter ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat het college bij de invulling van zijn beoordelingsruimte ten aanzien van de afwijkingsbevoegdheid uit moet gaan van de maximale planologische mogelijkheden van het agrarische bedrijf. De bepaling luidt namelijk dat vanuit een oogpunt van milieuregelgeving geen sprake mag zijn van een nadelige invloed op het gevestigde agrarische bedrijf. Een relatie met planologische ruimte kan hieruit niet worden afgeleid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft het college bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid alleen te kijken naar de invloed van de te verlenen omgevingsvergunning op het bedrijf van eiseres. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de reële uitbreidingsmogelijkheden die dit bedrijf heeft. Dit betekent dat het college voor het bestaan van de afwijkingsbevoegdheid aannemelijk moet maken dat de omgevingsvergunning geen nadelige invloed heeft op het bedrijf van eiseres en de reële uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Dat heeft het college niet gedaan, omdat zij alleen de gevolgen van de omgevingsvergunning voor het nu 'feitelijk' gevestigde bedrijf heeft beoordeeld.
8. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiseres van haar kant haar stelling dat de omgevingsvergunning nadelige invloed heeft voor haar bedrijf onvoldoende heeft onderbouwd. Het ligt op de weg van eiseres om aan de hand van concrete plannen aannemelijk te maken op welke - in het licht van de milieuwetgeving - reële uitbreidingsmogelijkheden de omgevingsvergunning nadelige invloed heeft. Dit heeft zij niet gedaan.
9. De conclusie van het voorgaande is dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarnaast heeft eiseres haar beroepsgrond dat de omgevingsvergunning uit een oogpunt van milieuwetgeving nadelige invloed heeft voor haar bedrijf en dat het college daarom ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 33.2, onder b, van de planregels onvoldoende onderbouwd.
10. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te kunnen herstellen en om vast te kunnen stellen of de afwijkingsbevoegdheid in dit geval kan worden toegepast, zal het college eerst moeten beoordelen welke reële uitbreidingsmogelijkheden het bedrijf van eiseres op basis van het bestemmingsplan en de geldende milieunormen heeft. Vervolgens moet hij toetsen of de omgevingsvergunning hier wel of geen nadelige invloed op heeft. De rechtbank overweegt hierbij dat zij van oordeel is dat de berekening van de geurbelasting zoals deze is opgenomen in het verweerschrift in de bezwaarfase een goed begin van de onderbouwing is. Op de zitting heeft eiseres ook bevestigd dat deze berekening niet in geschil is.
Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
11. Om het evenwicht tussen partijen te bewaren stelt de rechtbank eiseres in de gelegenheid om de onderbouwing van haar beroepsgrond aan te vullen. Eiseres zal aan de hand van concrete plannen aannemelijk moeten maken op welke reële uitbreidingsmogelijkheden de omgevingsvergunning in het licht van de milieuwetgeving nadelige invloed heeft. Ongeacht of het college gebruik maakt van de herstelmogelijkheid krijgt eiseres van de rechtbank vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gelegenheid om de onderbouwing van haar beroepsgronden aan te vullen.
12. Vervolgens krijgt het college vier weken de gelegenheid om het gebrek te herstellen zoals in rechtsoverweging 10 is overwogen.
13. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiseres en derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Aanhouding verdere beoordeling en beslissingen
14. De rechtbank komt gelet op het voorgaande in deze tussenuitspraak nog niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiseres dat de verplaatsing van de woning van derde-partij in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat kan pas aan de orde komen als eerst komt vast te staan dat het college bevoegd was om de afwijkingsbevoegdheid in dit geval te gebruiken. De rechtbank houdt de beoordeling van deze beroepsgrond aan totdat partijen wel of geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om de onderbouwing van de beroepsgronden zoals hierboven besproken aan te vullen en het gebrek te herstellen.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.